Resterende mogelijkheden binnen een lopende KEW, SEW of BEW
De regeling om te sparen voor de aflossing van eigenwoningschulden via een kapitaalverzekering eigen woning (hierna; KEW 1) is beëindigd. Slechts in een enkel geval kan dit jaar nog een nieuwe KEW worden afgesloten. 2) Voor bestaande verzekeringen of spaarrekeningen is er overgangsrecht. In allerijl hebben klanten en hun adviseurs een keuze gemaakt. Nog snel een KEW of niet? Niet zelden zonder precies te weten wat die keuze precies inhield. 3) En vanaf 1 april is de keuze definitief. De wetgever wil niet dat je de bestaande overeenkomst verbetert door het met de aanbieder afgesproken bedrag te ‘verhogen’. Ook niet als je daar op zich een legitieme reden voor hebt. Bijvoorbeeld als de beleggingsresultaten tegenvielen. Wat nu? Valt er nog iets aan te passen binnen een bestaande overeenkomst? In deze bijdrage staan we stil bij de vraag wat nu precies een ‘verhoging’ is. In onze volgende bijdrage doen we dat nog een keer maar dan beschouwen we deze regel bij het voortzetten in een ander product.
Eerbiedigende werking
De wetgever heeft overgangsrecht gemaakt voor bestaande KEW’s. Er is voor gekozen om bestaande overeenkomsten te ‘eerbiedigen’. Eerbiedigende werking betekent dat de bestaande regeling nog enige tijd van toepassing blijft. Als voor langere tijd verplichtingen zijn aangegaan, is deze vorm van overgangsrecht een geëigende manier om rekening te houden met eenmaal ingenomen rechtsposities die moeilijk nog gewijzigd kunnen worden. 4) Aan de eerbiedigende werking kunnen wel voorwaarden worden gesteld. Voor de KEW wordt de voorwaarde gesteld dat verhogen van het recht op de uitkering na 31 december 2012 niet mag. 5) Verlagen of inkorten van de looptijd mag wel. Verlengen van de looptijd niet. De klant behoudt alleen de mogelijkheid om bestaande afspraken af te wikkelen volgens de oude regels.
Alleen als je op 31 december 2012 al een eigen woning en een aflossingsvrije eigenwoningschuld had, kan het verzekerd bedrag nog tot 1 april 2013 worden verhoogd. Die verhoging wordt dan toegestaan tot maximaal het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012. 6) Verhoog of verleng je toch na 31 december of 1 april? Dan kun je geen gebruik meer maken van de KEW-regeling. Het rentebestanddeel in de gehele waarde van de verzekering is dan belast in box 1 op het moment van de verhoging. 7) Daarna moet de waarde van de verzekering jaarlijks opgegeven worden bij de grondslag voor vermogensrendementsheffing in box 3.
‘Verhogen’ van een ‘gegarandeerd bedrag’
Het is dus van belang om het bedrag dat de verzekeraar garandeert niet te verhogen. Daarbij wordt met het begrip gegarandeerd bedrag ‘elke verzekerde uitkering bedoeld die door de verzekeraar zonder meer wordt gegarandeerd als de klant de hele looptijd volgens schema heeft betaald’. 8) Voor elke uitkering moet dus op zichzelf worden bezien of het gegarandeerde bedrag na 31 december of 1 april is verhoogd.
Om dit uitgangspunt te verduidelijken zijn in de loop der jaren standpunten van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën verschenen. Bij het nieuwe overgangsrecht voor de KEW zijn deze standpunten opnieuw actueel. 9) Uit de standpunten volgt dat je voor het begrip ‘verzekerd’ of ‘gegarandeerd’ kapitaal ‘de premies’ kunt lezen als een gegarandeerd bedrag ontbreekt.
Een beleggingsverzekering met een verzekerd bedrag bij overlijden kent bijvoorbeeld gedeeltelijk een gegarandeerd verzekerd bedrag. De uitkering bij in leven zijn op de einddatum is bij deze verzekeringsvorm niet gegarandeerd. De premie voor de uitkering bij in leven zijn mag dan niet worden verhoogd. En voor de verzekerde uitkering bij overlijden geldt dat het verzekerde bedrag bij overlijden niet hoger mag worden. 10)
Hybride verzekeringen
In de markt bestaan verzekeringen die - naast een gegarandeerd rendement - een beleggingsmogelijkheid kennen. Deze verzekeringen worden ‘hybride’ genoemd. Voor deze verzekeringsvorm hebben wij in het verleden vragen aan de Belastingdienst voorgelegd. Daarop ontvingen wij het antwoord dat deze producten een gegarandeerd bedrag kunnen hebben als geen gebruik wordt gemaakt van de beleggingsmogelijkheid. Er is bij een dergelijk product sprake van een gegarandeerd bedrag als de overeenkomst feitelijk voorziet in een gegarandeerde uitkering. Bijvoorbeeld als de inleg wordt aangepast bij een rentewijziging om tot het afgesproken eindbedrag te komen. De klant kiest er dan voor om geen gebruik van de beleggingsmogelijkheid te maken. Het enkel ‘hebben’ van de mogelijkheid om te beleggen leidt er niet toe dat aangenomen moet worden dat er geen gegarandeerd bedrag is. 11)
Spaarrekening eigen woning
Opmerkelijk is dat de Belastingdienst de Spaarrekening Eigen Woning als een product zonder gegarandeerd bedrag ziet. 12) Dat vinden wij een merkwaardig standpunt. In de parlementaire behandeling is juist onderkend dat beide varianten voorkomen. 13) Deze producten hebben vaak zodanige voorwaarden dat extra inleg direct tot aanpassing van de toekomstige inleg leidt. Wat de klant ook probeert, het product zal hem beletten om tot een hoger bedrag te sparen dan het leningdeel. Die situatie lijkt ons vergelijkbaar met het hybride product waarbij een automatische aanpassing van de inleg plaatsvindt als de klant extra inlegt. De kwalificatie is dus steeds afhankelijk van de opmaak van de overeenkomst. De Belastingdienst doet er goed aan doen om dit standpunt te nuanceren.
Verhogen vanwege productkenmerken
In de overeenkomst kan afgesproken zijn dat het gegarandeerd bedrag of de premie wordt verhoogd zonder dat de klant daar invloed op uit kan oefenen. Denk bijvoorbeeld aan een hypotheekverzekering die een automatische premie-aanpassing kent als de rente wijzigt. De klant hoeft daar geen verzoek voor in te dienen. Het gebeurt omdat dit bij aanvang (of in ieder geval vóór de fiscaal relevante datum) zo is afgesproken. Deze verhogingen leiden niet tot verlies van het overgangsrecht.
Gebruik maken van een optieclausule
Premieverhoging binnen een bestaand product is ook toegestaan als een bestaande optieclausule dat mogelijk maakt. Ook de optieclausule kan immers een afspraak zijn die al vóór 31 december 2012 (of 1 april 2013) is gemaakt. Een voorwaarde daarbij is steeds dat geen (of slechts lichte) nadere voorwaarden aan de verhoging mogen worden gesteld. Het recht van de verzekeringnemer moet eenzijdig zijn. Als voorafgaand aan de verhoging medische acceptatie nodig is, leidt verhoging tot verlies van het overgangsrecht. Dan is er immers in feite sprake van een nieuwe (deel)afspraak met de uitvoerder. Voorbeelden van toegestane optieclausules zijn bijvoorbeeld 14):
1- Indexatieclausules (bijvoorbeeld automatische verhogingen gelijk aan de inflatie);
2- Verhogingen volgens een vast schema;
3- Een eenzijdig recht om zonder voorwaarden extra stortingen te doen;
4- Een periodieke mogelijkheid om eenzijdig het verzekerd bedrag te verhogen.
Voorbeeld
Bij een beleggingsverzekering is overeengekomen dat de premie verhoogd mag worden bij tegenvallende beleggingsresultaten. De verzekeringnemer heeft dan een eenzijdig recht om de premie jaarlijks aan te passen, om op deze manier het doelvermogen te bereiken. Hierbij worden door de verzekeraar geen nadere voorwaarden gesteld. Premieverhogingen als gevolg van deze jaarlijkse premieherziening tasten het overgangsrecht niet aan.
Clausules die het recht geven om de overeenkomst te verlengen 15) of het verzekerde bedrag te verhogen in verband met de aankoop van een nieuwe woning werden onder het oude recht niet als normale- en gebruikelijke optieclausules gezien. Een clausule geldt ook niet als gebruikelijk als de verzekering een voortzetting is van een al bestaande verzekering en de optieclausules in het huidige product ruimer zijn dat de optieclausules in het vorige product.
Buiten de bestaande productvoorwaarden (incl. optieclausules) mag het afgesproken bedrag of de inleg niet worden verhoogd. Voordat een klant extra inlegt, zal dus steeds naar de productvoorwaarden gekeken moeten worden om te zien of sprake is van een toegestane verhoging. Als de voorwaarden die ruimte niet bieden, is extra inleggen niet mogelijk. Herstellen van de oorspronkelijke premie of dekking na een verlaging is ook niet mogelijk. Soms kan dat vervelend uitpakken voor de klant. Bijvoorbeeld als het doelkapitaal door tegenvallende beleggingsresultaten niet gehaald kan worden.
Het recht op verhogen moet voor de relevante datum zijn afgesproken
Voor de toepassing van het overgangsrecht moeten de bepalingen en optieclausules afgesproken zijn vóór de fiscaal relevante datums van 1 januari 2013 en 1 april 2013. 16) Tot 1 april bestond de mogelijkheid om te verhogen tot het bedrag van de eigenwoningschuld op 31 december 2012. Als van deze mogelijkheid gebruikt wordt gemaakt, kan alleen een eventuele verhoging tot dat bedrag overeengekomen worden. En vóór 1 april moet om de mogelijkheid tot verhogen zijn verzocht. Een verhogingsclausule is dan dus begrensd tot het bedrag van de schuld op 31 december 2012. Als geen gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring, moet het recht op verhogen uiterlijk op 31 december 2012 deel uitmaken van de overeenkomst. In de gevallen waarin op grond van andere specifieke bepalingen nog een KEW in 2013 afgesloten kan worden, kan uiterlijk tot het voor die gevallen relevante tijdstip ‘verhogingsbepalingen’ overeengekomen worden. Bijvoorbeeld als gebruik wordt gemaakt van de verhuisregeling. 17)
Uitkering bij overlijden
‘Indien’ het gegarandeerde bedrag of de inleg wordt verhoogd 18), wordt de KEW volledig belast. Als we deze bepaling uitleggen zoals dat bij voorgaande regimes gebeurde, leidt het verhogen van de dekking bij overlijden tot een fictieve uitkering van de dekking bij overlijden. Elke dekking wordt immers afzonderlijk beoordeeld. Op dat moment wordt afgerekend over het verschil tussen de waarde van die dekking en de daarvoor betaalde premie in box 1. Daarna gaat de dekking bij overlijden tot de grondslag voor de heffing van vermogensrendementsheffing in box 3 behoren. Dat lijkt op het eerste gezicht niet erg bezwaarlijk. De te belasten waarde in zowel box 1 als box 3 19) is gering en de uitkering blijft vervolgens onbelast. Praktisch levert die uitleg wel problemen op. Boxsplitsing binnen één verzekering zal voor verzekeraars vaak niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn. De wettekst kan ook zo gelezen worden, dat de verzekering geacht wordt geheel tot uitkering te zijn gekomen bij verhoging van de dekking bij overlijden. Op dit punt is het wenselijk om vooraf duidelijkheid te verkrijgen. Een praktische oplossing zou kunnen zijn om het verhogen van de dekking bij overlijden niet van invloed te laten zijn op het (behoud van het) overgangsrecht.
Uitkering bij overlijden verlagen en premie gelijk houden
Verhogen van de dekking bij overlijden kan dus tot problemen leiden. Verlagen niet? Dat hangt er van af. Als de uitkering bij overlijden gegarandeerd is, mag verlaagd worden. Het gevolg van de verlaging mag echter niet zijn dat de uitkering bij in leven zijn dan wordt verhoogd. Dat zou een verbetering van de afspraken met de uitvoerder betekenen voor de uitkering bij leven op de einddatum. Voor compensatieregelingen en bij omzetting van een product met gegarandeerde uitkering naar een product met een niet gegarandeerde uitkering is er een uitzondering.
Voorbeeld
Een verzekeringnemer wil een lagere overlijdensrisicodekking in een beleggingsverzekering op basis van het universal life principe (wisselende premie voor overlijdensrisico). Om te bepalen of er sprake is van een verhoging van de uitkering bij leven, kan een prognoseberekening gemaakt worden voor zowel de oude als de nieuwe situatie. Het nieuwe verwachte eindbedrag wordt dan getoetst aan het oude verwachte eindbedrag. De totaalpremie wordt zodanig verlaagd dat het zelfde eindbedrag wordt bereikt met de nieuwe dekking.Een verzekeringnemer heeft bijvoorbeeld een KEW met een premie van € 150 per maand en een dekking bij overlijden van € 100.000. Een prognoseberekening geeft een prognosekapitaal van € 60.000. De verzekeringnemer verlaagt de dekking bij overlijden tot € 50.000 waardoor bij een gelijkblijvende premie het prognosekapitaal bij hetzelfde rendement stijgt naar € 70.000. Om de nieuwe premie te bepalen, wordt het prognosekapitaal van € 60.000 het uitgangspunt. De premie wordt opnieuw berekend tegen hetzelfde percentage. Hieruit vloeit in dit voorbeeld dan een premie van € 120 per maand voort.
Voor verhogingen tussen 1 januari en 1 april kan bij een prognoseberekening gebruik gemaakt worden van een voor het product gebruikelijk prognoserendement. 20) Wij veronderstellen dat dit uitgangspunt ook voor latere verhogingen geldt. In de praktijk wordt bijvoorbeeld vaak gebruik gemaakt van een vast percentage van 4%. Daarnaast lijkt ons een berekening op basis van het historisch rendement dan ook mogelijk.
Uitzondering voor compensatieregeling
Verzekeraars hebben collectieve compensatieregelingen getroffen. Sommige aanbieders bieden hun klanten aan om de verzekering om te zetten in een product met een andere productstructuur of verlagen de kosten en de premie voor de uitkering bij overlijden. Deze aanpassingen kunnen er voor zorgen dat een grotere uitkering wordt verzekerd. Bij besluit heeft het Ministerie van Financiën aangegeven dat in die situatie geen sprake is van een verhoging. Van een hier bedoelde verhoging is alleen sprake als de verhoging het gevolg is van een handeling door de verzekeringnemer zelf. 21) Als de premie voor de dekking bij overlijden door de verzekeraar wordt verlaagd mag de totaalpremie gelijk blijven. Kiest de klant zelf voor een andere ‘productstructuur’ waarbij de dekking bij overlijden wordt verlaagd, mag de totaalpremie 22) ook gelijk blijven mits:
- de looptijd van de overeenkomst en de duur van de premiebetaling niet wordt aangepast;
- het verzekerde lijf gelijk blijft;
- de nieuwe dekking bij overlijden een gebruikelijke dekking is.
Deze goedkeuring lijkt de klant wat meer flexibiliteit te geven. Het is ons echter niet duidelijk wat in het besluit precies met ‘bestaande productstructuur’ wordt bedoeld. Naar onze mening zou het onlogisch zijn als deze goedkeuring uitsluitend voor een omzetting naar een nieuwe verzekering is bedoeld. Het besluit maakt het mogelijk om voor een lagere dekking bij overlijden te kiezen en zo een groter doelkapitaal te realiseren. Een dekking in de vorm van premierestitutie of een dekking die 90% van de waarde bij overlijden uitkeert, is dan mogelijk. Het is echter niet mogelijk om een afzonderlijke dekking bij overlijden af te sluiten om de lagere dekking bij overlijden te compenseren. De premie voor een nieuwe overlijdensrisicoverzekering moet dan in mindering worden gebracht op de premie die voor het opbouwproduct wordt betaald. Ook bij dit standpunt vragen wij ons af waarom het zo erg is als klanten gebruik maken van het besluit om alsnog hun doelkapitaal te halen en vervolgens (toch) een nieuwe overlijdensrisicoverzekering overeen komen. Beide wensen lijken ons in dit kader legitiem en het belastingvoordeel gering.
Compensatieregeling
Niet beschreven is wat precies onder een collectieve compensatieregeling moet worden verstaan. Duidelijk is dat het in ieder geval gaat om compensaties die worden uitgekeerd vanwege te hoge kosten in beleggingsverzekeringen. 23) En de getroffen regeling zal voor een grotere groep moeten zijn (collectief). Drie voorbeelden worden genoemd:
1- een betaling ineens of bijboeking voor een lopende beleggingsverzekeringen;
2- een betaling in contanten voor een beëindigde beleggingsverzekering;
3- verlaging van de kosten of premie voor risicodekkingen danwel het verhogen van het verzekerde bedrag bij gelijkblijvende premie.
Nabetaling op grond van een compensatieregeling
Het Ministerie van Financiën heeft ook goedgekeurd dat nabetalingen in het kader van een (kosten) compensatieregeling direct aan de klant overgemaakt kunnen worden. De nabetaling wordt dan gezien als een reguliere verzekeringsuitkering. Dat betekent meestal dat je voor de huidige aangifte meestal nog geen belasting hoeft te betalen omdat er geen rentebestanddeel is. Bij de uitkering in de toekomst moet je er bij het doen van aangifte rekening mee houden dat in het verleden een bedrag ineens is uitgekeerd. De uitkering die in de toekomst volgt, is immers eigenlijk hoger (omdat al een deel van de verzekering al eerder tot uitkering is gekomen). Theoretisch moet dus ook bij het maken van een vergelijking tussen verzekerde bedragen rekening gehouden worden met de eerder ontvangen nabetaling. Voor deze situatie is echter in het besluit geschreven dat de nabetaling niet tot verlies van het overgangsrecht kan leiden. Daar leiden wij uit af dat met de nabetaling geen rekening gehouden hoeft te worden bij de beoordeling of het verzekerd bedrag is verhoogd.
Echtscheiding
Een andere uitzondering op de gebruikelijke toets is de toets bij echtscheiding. Voor de volledigheid noemen we deze uitzondering ook. Bij echtscheiding zullen klanten veelal de wens hebben om de verzekering aan te passen zodat de ex partner geen verzekerde meer is. Gevolg van deze aanpassing is waarschijnlijk dat de klant minder risicopremie gaat betalen waardoor de levenpremie stijgt als de totaalpremie gelijk blijft. Goedgekeurd is dat de eerbiedigende werking in deze situatie behouden kan blijven als de totaalpremie gelijk blijft en de aanpassing naar één verzekerde overigens de enige wijziging is. 24)
Conclusie
Voor de opbouwproducten voor de eigen woning is er overgangsrecht in de vorm van eerbiedigende werking. Met de vele reeds verschenen vragen en antwoorden hebben de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën de werking van het overgangsrecht grotendeels al beschreven. In de praktijk zullen desondanks vragen blijven leven of zich nieuwe vragen voordoen. En soms roepen nieuwe antwoorden nieuwe vragen op. Bij voorbeeld ten aanzien van de spaarrekening eigen woning (SEW). Het standpunt dat de Belastingdienst hier inneemt, lijkt ons wat te kort door de bocht. En op het punt van het verhogen van een dekking bij overlijden zouden we ook verduidelijking of versoepeling verwachten. Uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat het overeenkomen van een aanvullende overlijdensrisicodekking (in box 3) niet bezwaarlijk is. Zeker als in het kader van een hersteladvies voor beleggingsverzekeringen een nieuwe verzekering afgesloten wordt. Waar het in essentie om gaat is het bereiken van het oorspronkelijke doel. Niet meer en niet minder…
1) Waar in dit artikel over de KEW wordt gesproken, is (zoveel mogelijk) ook de spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingsrecht eigen woning (BEW) bedoeld. Waarbij voor ‘verzekeraar’ dan ‘bank’ gelezen kan worden.
2) Bij verhuizing in 2012 of een onherroepelijke overeenkomst in 2012. Zie artikel 10bis.2, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001.
3) Getuige de vele vragen en antwoorden van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst die rond de datum van 1 april verschenen.
4) Zie o.a. J.J.V. Commandeur, ‘Fiscaal overgangsbeleid bij duurovereenkomsten’, scriptie Universiteit Leiden 2010 en H.M. Kappelle, Levensverzekeringen en fiscaal overgangsrecht, 2000 (diss.).
5) Artikel 10bis.2, eerste lid Wet inkomstenbelasting 2001.
6) Besluit van 27 februari 2013, nr. BLKB2013/ 322M. Het Besluit van 21 december 2012, nr. BLKB2012/ 1994M is ingetrokken. Daarin stond nog dat verhogen van het te betalen bedrag na 31 december niet mogelijk is. In de vragen en antwoorden van de Kennisgroep Verzekeringsproducten van 26 april staat dat het aflossingsvrije aspect niet met zoveel woorden met de geldverstrekker overeengekomen hoeft te zijn. Een bestaande (gelijkblijvende) eigenwoningschuld volstaat dus.
7) Artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h Wet inkomstenbelasting 2001.
8) Special Brede Herwaardering, Infobulletin mei 1994, V-N 1994, vraag C.10 en Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en antwoorden 26 april 2013.
9) De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft inmiddels bevestigd dat het begrip ‘gegarandeerd bedrag mede de term ‘verzekerd kapitaal’ omvat zoals dat is gebruikt in eerdere overgangsregimes ging (Vragen en Antwoorden van april 2013).
10) Zie vragen en antwoorden Brede Herwaardering. Bijvoorbeeld op de website fiscaalleven.eu.
11) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, brief van 23 september 2004.
12) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en Antwoorden van 26 april 2013.
13) Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 8, p. 3-4.
14) Ontleend aan de vragen en antwoorden Brede Herwaardering en o.a. MvA, Kamerstukken I, 1991/92, 21 198, nr. 3a, p. 24
15) Tenzij de verlenging niet tot een verhoging van het gegarandeerde bedrag leidde.
16) Kennisgroep Verzekeringsproducten, Vragen en Antwoorden van 26 april 2013.
17) Artikel 10bis.2, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001.
18) Artikel 10bis.4, derde lid, onderdeel h Wet inkomstenbelasting 2001.
19) Zie ik dit kader artikel 5.10, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
20) Kennisgroep Verzekeringsproducten, Vragen en antwoorden van 26 april 2013.
21) Deze regelingen zijn erkend voor toepassing van de ‘compensatiebesluiten’. Deze besluiten zijn door Ministerie van Financiën genomen op 22 januari 2010, (BLKB DGB 2010/ 415 M) en 20 december 2011 (BLKB 2011/ 1954M).
22) Premie voor de uitkering bij leven, -overlijden en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
23) Ook wel ‘Wabeke-compensatie’ genoemd naar het rapport van de Ombudsman.
24) Zie het besluit van 28 april 2009, nr. CPP2008/1118M, Stcrt. Nr. 90. De onderdelen 3.1.6, 5.2, en 7.5.4 zijn van belang bij echtscheiding. In het eerste onderdeel geeft het Ministerie van Financiën aan dat bij echtscheiding geen sprake is van bandbreedte-overschrijding als de premie alleen wijzigt door het verwijderen van een verzekerde. In 5.2 is goedgekeurd dat de verschillende delen elkaar na splitsing niet meer beïnvloeden en in het laatste onderdeel is aangegeven dat de eerbiedigende werking behouden blijft, mits de totaalpremie niet hoger wordt en het wijzigen van de verzekerde de enige aanpassing is. De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft inmiddels het standpunt ingenomen dat deze goedkeuringen van toepassing blijven voor de toepassing van het overgangsrecht van de KEW.