Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon bij beëindiging levensverzekering

Belanghebbende heeft met haar echtgenoot in verband met de hypotheek op hun woning per 1 januari 2003 via een assurantietussenpersoon een levensverzekering afgesloten. De verzekering had een gemengd karakter. Een deel was bedoeld voor de opbouw van vermogen door middel van beleggingen. Het nadere deel diende ter dekking van het overlijdensrisico. De verzekering was verpand aan de geldverstrekker. In 2008 is de hypothecaire geldlening overgesloten naar een andere geldverstrekker en is de verpanding op de verzekering vervallen. In verband met tegenvallende beleggingsresultaten vraagt belanghebbende eind 2011 aan de verzekeraar hoeveel de afkoopwaarde bedraagt. De verzekeraar doet opgave van de afkoopwaarde en wijst op mogelijke financiële, juridische en/of fiscale gevolgen. Zij geeft daarbij aan een intermediairmaatschappij te zijn en niet zelf te adviseren. Belanghebbende stuurt een verzoek in om de verzekering per 1 januari 2012 te beëindigen. Op 8 mei 2013 overlijdt de echtgenoot van belanghebbende.
Belanghebbende vordert van de gedaagde verzekeraar en assurantietussenpersoon uitkering van de verzekerde bedrag bij overlijden.
De rechtbank oordeelt dat de op de verzekeraar geen civiele zorgplicht rust (analoog aan artikel 4:23 Wft). Op de verzekeraar rustte enkel de plicht om te wijzen op de algemene risico’s die kleven aan het opzeggen van een (levens)verzekering. Ook is de verzekeraar niet aansprakelijk voor de eventuele nalatigheid van de assurantietussenpersoon.
Naar het oordeel van de rechtbank had de assurantietussenpersoon belanghebbende erop moeten wijzen dat met de beëindiging van de verzekering (ook) de overlijdensrisicoverzekering zou komen te vervallen. Dat het niet gaat om het aangaan van de verzekering, maar om de beëindiging ervan doet aan die zorgplicht niet af. Op belanghebbende rust nu de bewijslast dat in het telefoongesprek tussen belanghebbende en de assurantietussenpersoon, laatstgenoemde niet heeft gemeld dat het overlijdensrisico zou herleven. Daartoe krijgt zij nu de gelegenheid en de verdere beslissing wordt aangehouden.
(Rechtbank Gelderland, 7 mei 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:3760)