CAP publiceert wederom nieuwe vragen en antwoorden

Op 24 oktober heeft het Centraal Aanspreekpunt (CAP) van de Belastingdienst een tweetal nieuwe vragen en antwoorden gepubliceerd.

Vaste indexatie (V&A 18-008)
In onderdeel 2.3 van de handreiking  indexatie van pensioenen (versie 18 april 2007) staat dat de wettekst ruimte biedt ruimte voor een vaste na-indexatie. Deze moet een redelijke benadering zijn van de loon- of prijsindexatie. Op basis van een lange reeks inflatiecijfers over de jaren heen is destijds afgeleid dat een vaste indexatie niet hoger kan zijn dan 3%.
Een vaste indexatie kan alleen worden toegezegd over een reeks van jaren. Bovendien kan deze  alleen worden toegezegd voor toekomstige jaren.
“Hierbij geldt voorts nog het volgende:

  • Een vaste indexatie kan alleen dienen als maatstaf voor de bepaling van een inhaalindexatie over vroegere jaren, indien die vaste indexatie in de periode waarover inhaal plaatsvindt al in de pensioenregeling was opgenomen als (nagestreefde) indexatie (zie ook V&A 16-001);
  • Een vaste indexatie kan niet eenmalig of over enige (toekomstige) jaren worden toegezegd om een overschot, liquidatiesaldo of indexatiedepot e.d. van een pensioenfonds of pensioenpolis te verdelen.”

Een vast indexatie hoeft niet onvoorwaardelijk te zijn. Deze mag afhankelijk zijn van de beschikbare middelen. Andere voorwaarden, bijvoorbeeld een afzonderlijk besluit van de werkgever of het pensioenfondsbestuur, is fiscaal niet toegestaan.

Wettelijke gevolgen als het uiterste tijdstip voor de aankoop van een recht op pensioen- of loonstamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering is verstreken (V&A 18-009)
Bij expiratie van een pensioenverzekering geldt voor de aankoop van een recht op pensioenuitkeringen een uiterst tijdstip. Onder omstandigheden kan een redelijke termijn in acht worden genomen. Op de vraag welke fiscale gevolgen de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) verbindt aan het verstrijken van het uiterste tijdstip, dan wel van de redelijke termijn, antwoordt het CAP dat artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, Wet LB in werking treedt. Dat betekent dat geen sprake meer is van een pensioen- en/of loonstamrechtregeling in de zin van de Wet LB.  De waarde van de pensioenaanspraak wordt op het tijdstip dat onmiddellijk vooraf gaat aan het verstrijken van het uiterste tijdstip, of de redelijke termijn, aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer. Als de (gewezen) werknemer is overleden, geldt dit voor de gerechtigde tot de aanspraak. Naar de mening van het CAP moet de uitvoerder van het pensioen op dat moment de verschuldigde loonheffingen inhouden en afdragen en kan de eventuele netto-uitkeringen reserveren tot deze door de gerechtigde worden opgevraagd.
(www.belastingdienstpensioensite.nl, 24 oktober 2018, V&A 18-008 en V&A 18-009)

Noot:

Twee nieuwe vragen die de wenkbrauwen op zijn minst enigszins doen fronsen.
Dit geldt met name bij de tweede vraag. In hoeverre heeft het CAP in haar antwoord rekening gehouden met de bepalingen uit Pensioenwet? En betekent dit antwoord dat pensioen - ongeacht de expiratiedatum - zonder fiscale gevolgen uitgesteld mag worden tot de AOW-datum plus vijf jaar? Daar lijkt het niet op als gekeken wordt naar het eerder gepubliceerde V&A 10-001. Dan is de in het pensioenreglement opgenomen pensioendatum (en bijbehorende expiratiedatum van de verzekering) leidend. Enkele voorbeelden ter toelichting zouden welkom zijn geweest.
Kortom: hier is het laatste woord nog niet over gezegd.
Overigens heeft V&A 18-009 ook betrekking op loonstamrechten, maar omwille van de leesbaarheid is de weergave beperkt tot pensioenaanspraken.

(november 2018)