Kamervragen over de Regeling voor vervroegd uittreden

In februari en maart is een aantal Kamervragen gesteld over de Regeling voor vervroegd uittreden (RVU). De RVU-heffing is een extra eindheffing die verschuldigd is wanneer het ontslag van oudere werknemers wordt gezien als een regeling voor vervroegd uittreden. De inhoudingsplichtige (ex-werkgever) is deze eindheffing van 52% dan verschuldigd over de totale ontslagvergoeding van oudere werknemers. Uit de recente beantwoording van de Kamervragen blijkt dat de RVU-heffing ook verschuldigd kan zijn als het bedrijf om economische redenen werknemers vrijwillig wil laten vertrekken. Ook bij gedwongen ontslagen kan de RVU-heffing verschuldigd zijn. In beide situaties geldt dat de RVU-heffing niet in beeld komt als de ontslagronde voldoet aan objectieve criteria zoals het afspiegelingsbeginsel. Om de ex-werkgever niet af te rekenen op een geringe overschrijding van het aantal oudere werknemers dat hij op grond van het afspiegelingsbeginsel zou mogen ontslaan, wordt een doelmatigheidsmarge van 10% toegestaan. De staatssecretaris van Financiën geeft aan dat werkgevers die vooraf willen weten of een voorgenomen reorganisatie als RVU wordt aangemerkt, dit vooraf kunnen voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beslist bij een voor bezwaar vatbare beschikking of er sprake is van een RVU.
De RVU-heffing is niet alleen een last voor de ex-werkgever. Als de ontslagvergoeding is ondergebracht bij een bank of verzekeraar en deze wordt aangemerkt als RVU, kan de bank/verzekeraar over het rendement ook de eindheffing van 52% verschuldigd zijn.
In tegenstelling tot hetgeen de staatssecretaris stelt, lijkt het in de praktijk nog niet zo eenvoudig om van de inspecteur een voor bezwaar vatbare beschikking te krijgen in het kader van de RVU.
(Kamervragen 2014-2015, vraagnummers 2015Z01630 en 2015Z04178)