Vernieuwd vraag en antwoord over redelijk termijn aankoop pensioen

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioen (CAP) heeft diverse malen over de redelijke termijn een vraag en antwoord gepubliceerd. De laatste keer was dat in 2017. In juni 2019 is een vernieuwde versie gepubliceerd. Ten opzichte van de vorige versie is nieuw dat het CAP - voor de uitkering bij leven - expliciet vermeldt dat het “uitstel van de ingangsdatum […] zich ook [kan] voordoen zonder expliciete wijziging van de eerder gesloten polis”.
Uitgangspunt blijft dat in alle gevallen waarin sprake is van een uitkering bij leven een periode van zes maanden na de overeengekomen expiratie- of deblokkeringsdatum in ieder geval als redelijke termijn wordt aangemerkt. Die termijn kan zonder aanpassing van de overeenkomst worden verlengd naar het tijdstip waarop de AOW-leeftijd plus vijf jaar wordt bereikt. Voor loonstamrechten geldt in dat kader het jaar waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt.
Het vraag en antwoord vermeldt ook nog expliciet dat de termijnen alleen gelden als de hoogte van de pensioenuitkering niet al van tevoren vaststaat. Bij eindloon- of middelloonpensioenen (of pensioenen uit een beschikbare-premieregeling waarbij de premie onmiddellijk is omgezet in een aanspraak op een uitkering) geldt de redelijke termijn niet. Ook voor loonstamrechten geldt dat als de hoogte van de uitkeringen al in de overeenkomst vastligt, de hiervoor besproken termijnen niet gelden.
(Centraal Aanspreekpunten Pensioen, V&A 10-001 Redelijke termijn voor de aankoop van een recht op pensioen- of stamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering d.d. 200619)

Noot:

Enkele van de vorige versies van dit vraag en antwoord hebben de gemoederen in de praktijk al flink bezig gehouden. Echt duidelijk wilde het maar niet worden.
Gelukkig is het CAP nu met een nieuwe versie van V&A 10-001 gekomen. Daarmee is de dreiging van fiscale sancties in voorkomende gevallen (van onoplettendheid, niet kunnen kiezen of zelfs onwil) minder snel aan de orde. Blijft bijvoorbeeld wel het probleem dat op de expiratiedatum – en indien de deelnemer niet vóór de expiratie-/pensioenrichtdatum heeft gekozen voor ‘regulier’ uitstel van de pensioeningangsdatum - de beleggingen normaal gesproken eindigen en het geëxpireerde kapitaal vervolgens op een niet/nauwelijks renderende (tussen)rekening terecht komt. Tevens lijkt de fiscale en civiele (Pensioenwet) wetgeving nog niet goed op elkaar afgestemd op dit punt. Maar het is niet aan de Belastingdienst om dat aspect op te lossen.

(september 2019)