Verplicht pensioenplan bij scheiding gaat kabinet te ver

Bij de behandeling van het wetsvoorstel ‘Wet verdeling pensioen bij scheiding 2021’ in de Tweede Kamer hebben diverse fracties gevraagd naar de mogelijkheid van een verplicht pensioenplan bij scheiding. Naar de mening van het kabinet voegt een verplicht pensioenplan niets toe aan het voorstel waarin pensioen wordt verdeeld tenzij er andere afspraken over worden gemaakt. Betere oplossingsrichtingen zijn - volgens het kabinet - onder andere kennisvergroting bij scheidingsprofessionals, het gebruik van voorbeeld pensioenparagrafen in huwelijkse voorwaarden en scheidingsconvenanten en checklists bij een scheiding. Het kabinet wil kijken naar verbetering van informatieverstrekking op dit punt vanuit de overheid. Overigens is het doel van de nieuwe wet ‘niet zozeer om de bekendheid van de regels te vergroten, maar om de opzet van de huidige wet inhoudelijk te verbeteren en aan te passen aan de eisen van de huidige tijd.’
Het is niet mogelijk gebleken om de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) en de Pensioenwet (PW) samen te voegen tot één wet. Overheveling van bijvoorbeeld het bijzonder nabestaandenpensioen naar de WVPS zou betekenen dat dit pensioen ook gaat gelden voor specifieke groepen (zoals politieke ambtsdragers) en dat is niet de bedoeling.
Ook is stilgestaan bij het moeilijk toepasbaar zijn van de WVPS op premieregelingen. ‘Bij een verevening wordt pas op de pensioendatum het pensioenkapitaal, dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is verworven, verdeeld. De moeilijkheid bij premieregelingen is het pas op pensioendatum bepalen van het tijdens het huwelijk gemaakte rendement over het voorhuwelijks opgebouwde pensioenkapitaal. Dit moet voor een zuivere berekening niet meegenomen worden in de berekening, anders wordt de verdelingsgerechtigde partner overbedeeld.’ Omdat geen rekenregels zijn voorgeschreven, bestaat geen uniforme berekeningsmethode in de pensioensector.
Het kabinet maakt naar aanleiding van een vraag ook duidelijk dat andere pensioenvoorzieningen zoals lijfrenten, buiten de werking van de wettelijke bepalingen voor pensioenverdeling bij scheiding vallen.
De vraag is gesteld welke aspecten de echtgenoten alleen in het echtscheidingsconvenant overeen kunnen komen. En welke aspecten zij in de zes maanden na de scheiding (voor de conversie) of na deze periode nog mogen bepalen. Uitgangspunt is dat  ex-partners afspraken over pensioenverdeling maken tijdens de scheiding. Bij zogenoemde ‘kale scheidingen’ (scheidingen waarbij pas na het uitspreken van de scheiding afspraken worden gemaakt) geldt een verlengingsmogelijkheid van zes maanden om afspraken door te geven.
Het toepassingsbereik van de wetgeving is niet veranderd. De wet is niet van toepassing op ongehuwd samenwonenden. Het kabinet verklaart dit door het feit dat de aanleiding voor de wetgeving destijds het zogenoemde arrest Boon/Van Loon was. Dat zag alleen op gehuwden. Volgens onderzoek van SEO blijken ongehuwd samenwonenden om verschillende redenen geen behoefte te hebben aan de verdeling van opgebouwd pensioen. Een opt-in-mogelijkheid voor ongehuwd samenwonenden die uit elkaar gaan, heeft volgens het kabinet weinig toegevoegde waarde.
Desgevraagd geeft het kabinet dat een afwijkende verdeling van het pensioen fiscaal gezien niet leidt tot schenking. Uitzondering is de ‘niet realistisch geachte situatie’ waarbij een van beide partners overbedeeld wordt met pensioen ten opzichte van de wettelijke standaardverdeling zonder compensatie voor de andere partner.
In de bijlage bij de Nota naar aanleiding van het verslag zijn (simpele) voorbeeldberekeningen opgenomen die het verschil tussen verevening en conversie laten zien.
(Wetsvoorstel ‘Wet verdeling pensioen bij scheiding 2021’, Nota naar aanleiding van het verslag, 35 287, nr. 7, 13 februari 2020)

(maart 2020)