FA Nieuwsbrief december 2012

Jaargang 1 nummer 6

Zo vlak voor de jaarwisseling moeten we ons voorbereiden op alle nieuwe wet- en regelgeving die op 1 januari 2013 van kracht wordt.
Frank 't Hart geeft in dat kader een verhelderend beeld over de toenemende eisen op het terrein van de zorgplicht. Een 'must' voor iedere professionele adviseur!

Daarnaast heeft de Eerste Kamer op 18 december 2012 het Belastingpakket 2013 - met uitzondering van de Wet verhuurderheffing - aangenomen. In het traject daar naar toe is veel gesproken over de eigen woning. In een artikel en twee Praktijkcases staan we bij dit onderwerp stil. Door de vele vragen hierover, streven wij er naar op korte termijn nog meer Praktijkcases over dit onderwerp te publiceren. Houd u onze website in de gaten (of volg ons op Twitter).

Ook zal op korte termijn een overzicht met de belangrijkste cijfers voor 2013 (op onderwerp gerangschikt) worden gepubliceerd. Een heel uitgebreid overzicht treft u al vast aan onder het kopje 'Algemeen nieuws' op onze Homepage.

Tot slot wens ik u - mede namens de andere redactieleden - fijne feestdagen en een gezond en voorspoedig 2013 toe.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","style":"width: 100px; height: 100px; float: left;","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]

  drs. Kees van Oostwaard
  eindredacteur Financieel Actief

 

Artikelen

Het financieel rijbewijs: rijden met losse handen!*

't Hart

Het financiële rijbewijs komt eraan per 1 januari 2013. De financiële snelweg gaat haar eigen tolhokje krijgen. Laat ik meteen zeggen dat het slechts een tussenstation is dat overgaat in een oprijlaan naar een (feitelijke) adviesplicht. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?
De oorspronkelijke gedachte die aan veel gedragstypische regels uit de Wet op het financieel toezicht ten grondslag ligt, is dat consumenten beschermd worden door de informatie asymmetrie tussen financiële ondernemingen en consumenten op te heffen. 1) Door financiële ondernemingen te verplichten aan consumenten adequate informatie te verschaffen, zouden consumenten zich een afgewogen oordeel kunnen vormen omtrent de aangeboden financiële dienst of het financiële product. 2) In de praktijk blijkt niet dat deze wijze van consumentenbescherming effectief is. Niet altijd wordt adequate informatie verstrekt en niet altijd nemen consumenten de juiste beslissing ook al is adequate informatie verstrekt. 3)
Daardoor worden met regelmaat gedragstypische voorschriften ingevoerd die het gebrek aan effectiviteit van allerlei transparantievoorschriften moeten opvangen. Een voorbeeld is daarvan het financieel rijbewijs, in feite een variant op het ken-uw-client beginsel dat nageleefd moet worden door beleggingsondernemingen die diensten verlenen op execution-only basis (dus zonder advies). 4)

Het financieel rijbewijs

Hoe zit het financieel rijbewijs in elkaar?
Aanbieders die niet tevens adviseren moeten een kennis- en ervaringstoets afnemen van klanten die ingewikkelde producten willen aanschaffen. 5) Het gaat niet alleen om complexe producten, maar ook om impactvolle producten als betalingsbeschermers, hypothecair krediet en individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen 6) (hierna tezamen: de “rijbewijsproducten”).
Hoe werkt deze toets? Aanbieders van rijbewijsproducten moeten de ervaring en kennis van hun klanten toetsen voorafgaand aan het aangaan van de desbetreffende overeenkomst(en).
Het begint dus met een onderzoeksplicht die op aanbieders rust. Dit onderzoek wordt verricht door informatie bij de klant over de klant in te winnen. Dat is deel 1 van het rijbewijs.
Deel 2 is dat de aanbieder zich aan de hand van de ingewonnen informatie een oordeel moet vormen. Dit oordeel moet betrekking hebben op de vraag of de klant voldoende kennis en ervaring heeft om – kort gezegd – zonder advies het desbetreffende product af te nemen.
Tot slot deel 3. Indien de aanbieder op grond van de verkregen informatie vaststelt dat de klant over onvoldoende kennis en ervaring beschikt in relatie tot de aard en omvang van de financiële dienst of de complexiteit en risico’s van het desbetreffende product, dan moet de aanbieder de klant waarschuwen dat het raadzaam is advies in te winnen. 7) Een waarschuwingsplicht dus.
Het BGfo stelt geen voorwaarden aan de wijze waarop de klant moet worden gewaarschuwd. Uit de toelichting blijkt dat deze waarschuwing voldoende duidelijk dient te zijn om de klant in niet mis te verstane bewoordingen te wijzen op het belang van het inwinnen van advies. 8)

Er is geen adviesplicht. De aanbieder die tot het oordeel komt dat het aangeboden product - gelet op de ervaring en kennis van de klant - niet passend is, hoeft de klant niet te adviseren. Evenmin is de aanbieder verplicht een rijbewijsproduct te weigeren indien de klant ondanks de waarschuwing besluit geen advies in te winnen en het product toch af te nemen. De klant heeft een eigen verantwoordelijkheid (en ook vrijheid) om te beslissen of hij een rijbewijsproduct met of zonder advies, afneemt. 9)

Omvang van de zorgplicht

Op zich is het niet bijzonder dat (hogere) eisen worden gesteld aan de zorgplicht van financiële ondernemingen indien het om een ‘ingewikkeld product’ gaat. Zo overwoog de Hoge Raad in één van de drie ‘effectenlease-arresten’:

“De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het beleggingsproduct en de daaraan verbonden risico’s.” 10)

De financiële onderneming die het financieel rijbewijs van een cliënt afneemt, is overigens niet verplicht om te verifiëren dat de klant zich bewust is van de risico’s die hij neemt door zonder advies het product toch af te nemen. Een dergelijke verificatieplicht kan onder omstandigheden wel worden aangenomen indien sprake is van een adviesrelatie.
Zo overwoog de Hoge Raad in een ander arrest ten aanzien van een adviesrelatie:

“Genoemde waarschuwingsplicht strekt immers ertoe dat de bank zich in voldoende mate ervan dient te vergewissen dat de cliënt zich de bijzondere risico’s, en de gevolgen die de verwerkelijking daarvan voor hem kunnen hebben, daadwerkelijk bewust is. Dat de bank de cliënt een verklaring laat tekenen waarin deze verklaart zich “van de risico’s ten volle bewust te zijn” is daarvoor onvoldoende.” 11)

Een waarschuwingsplicht van deze omvang zal dus niet op de aanbieder komen te rusten in het kader van het financieel rijbewijs nu de klant niet wordt geadviseerd. Kennelijk kan worden volstaan met een waarschuwing sec, uitgezonderd wellicht bijzondere omstandigheden waarbij op grond van een privaatrechtelijke zorgplicht meer van de aanbieder mag worden verlangd.

Waarom een financieel rijbewijs?

Wat is het belang van een dergelijk financieel rijbewijs?
Feit is dat consumenten steeds meer allerlei producten (kunnen) kopen via het zogenaamde execution-only kanaal. Execution-only als distributiekanaal lijkt aan populariteit te winnen, mede doordat het advieskanaal steeds minder lucratief is voor financiële ondernemingen.
Een in omvang steeds grotere zorgplicht en een steeds groter wordend aansprakelijkheidsrisico, heeft financiële ondernemingen doen besluiten minder adviesdiensten te verlenen of niet langer meer eenieder te adviseren. Consumenten zijn daardoor steeds meer aangewezen op het execution-only kanaal, terwijl het maar de vraag is of consumenten zonder adequate begeleiding de producten afnemen die bij hun persoonlijke situatie passen.
Illustratief is de zorg die de AFM in een recent persbericht uitdrukte:

“Financiële dienstverleners ontwikkelen steeds vaker bedieningsconcepten, waarbij ze via execution only-dienstverlening producten aanbieden of daar in bemiddelen. Bij execution only-dienstverlening kiest een consument (of cliënt) zelf een product inclusief alle productopties, zonder advies”. 12)

“De AFM maakt zich zorgen over de trend om op grotere schaal aan een breed publiek (zeer) ingewikkelde financiële producten zonder advies te verkopen. Naarmate een product ingewikkelder is, is het voor minder consumenten geschikt om via execution only af te sluiten. Deze zorg geldt onder meer voor pensioenverzekeringen. Ook bij pensioenverzekeringen, die als zeer ingewikkeld worden ervaren, is er een verschuiving naar execution only-dienstverlening zichtbaar.”

“Uit onderzoek blijkt dat de meeste consumenten de gevolgen van alle keuzes die ze bij dit soort ingewikkelde financiële producten moeten maken, niet zelf kunnen overzien.”

Het beoogde doel van het financieel rijbewijs

Het financieel rijbewijs moet de consument bewust maken:

“Het vaststellen of de cliënt over voldoende kennis en ervaring beschikt om te begrijpen welke risico’s zijn verbonden aan het desbetreffende financieel product en het verlenen van de betrokken financiële dienst dient te voorkomen dat de cliënt complexe financiële producten afneemt zonder zich rekenschap te geven van de risico’s die daarmee gepaard gaan. Een cliënt wordt immers bewust gemaakt van zijn financiële inzicht en de vraag of hij in staat is een afgewogen keuze te maken voor een financieel product.” 13)

En:

“Hierdoor wordt de cliënt bewust gemaakt van zijn financiële inzicht en de vraag of hij in staat is een afgewogen keuze te maken voor een financieel product.” 14)

Niet duidelijk is op grond waarvan de verwachting bestaat dat de consument dankzij het financieel rijbewijs zich bewust zal worden van zijn financiële inzicht, welk inzicht in de meeste gevallen overigens een gebrekkig inzicht zal zijn. Het is kennelijk een veronderstelling dat aan het financieel rijbewijs ten grondslag ligt.
Het had voor de hand gelegen om in kaart te brengen in welke mate het financieel rijbewijs bij execution-only beleggingsdiensten effectief is gebleken. Immers, bij dergelijke beleggingsdiensten geldt al sinds lange tijd dat een beleggingsonderneming haar klanten moet waarschuwen indien de voorgenomen dienst of transactie – gelet op de ervaring en kennis van de klant – niet geschikt is. 15)
Het is weinig hoopgevend wat wij op onze route tegenkomen. Zo is mij geen enkel onderzoek bekend waaruit blijkt dat de geschiktheidtoets bij execution-only beleggen zoden aan de dijk heeft gezet. En wie een zijstraat neemt en de in juli 2012 gepubliceerde ESMA Guidelines leest, komt tot de bevinding dat het beslist geen sinecure is om aan de hand van bepaalde criteria te bepalen of een bepaalde dienst (of product) voor een specifieke klant geschikt is of niet. Terwijl bij de invoering van MiFID I de overtuiging bestond dat het nuttig zou zijn om iemands opleiding in kaart te brengen, wordt nu het nut daarvan sterk in twijfel getrokken:

“The SMSG does not think that "educational level" is a good criterion to identify the ability of clients to understand financial relations and concepts. Holding a PhD in natural sciences or in literature, or even an MBA, does not represent hard evidence of ability to understand complex financial instruments, certain types of risks or just the principles of basic investing. Even clients that have studied economics might still need basic advice and help regarding their financial decisions. The informative value of this criterion might therefore be limited in practice and we suggest that it be removed. Alternatively, the Guidelines could state that this criterion should not be taken into account unless specific circumstances apply.” 16)

Wie deze passage kritisch leest moet zich afvragen of hier niet eigenlijk staat dat het inwinnen van kennis en ervaring weinig toegevoegde waarde heeft, omdat nagenoeg alle consumenten moeite hebben met het nemen van (de juiste) financiële beslissingen.

Het financieel rijbewijs in de context geplaatst

De invoering van het financieel rijbewijs kan niet los worden gezien van andere regelgeving die met het BGfo 3 op 1 januari 2013 van kracht zal worden.
Laten we beginnen met de bankierseed: 17)

“Indien een consument of cliënt dan toch volhardt in zijn wens om het product af te nemen zonder advies, dient een financiëledienstverlener een afweging te maken van de betrokken belangen, waarbij het klantbelang centraal staat. Deze handelswijze sluit aan bij de kernwaarden waar de door de regering voorgestelde eed of belofte voor staat. Dat betreft onder andere het integer en zorgvuldig uitoefenen van de functie, en het centraal stellen van de klant. Nadat de consument gewaarschuwd is, is het de eigen verantwoordelijkheid van de consument of cliënt om te beslissen of hij advies wil inwinnen of niet.”

In de tweede plaats zijn rijbewijsproducten allemaal financiële producten die zullen vallen onder het algehele provisieverbod (uitgezonderd uitvaartverzekeringen en overlijdensrisicoverzekeringen die wel onder het provisieverbod vallen, maar geen rijbewijsproduct zijn). 18)
Het provisieverbod is in dit kader van belang omdat consumenten die – al dan niet ingegeven door de waarschuwing die zij ontvangen nadat zij zijn opgegaan voor hun financieel rijbewijs – advies willen inwinnen, geconfronteerd worden met het feit dat voor het advies rechtstreeks met de adviseur afgerekend moet worden. Anders gezegd: zelfs al realiseren consumenten zich dat het beter zou zijn om advies in te winnen, het is nog maar de vraag hoeveel consumenten vervolgens advies zullen inwinnen als daarvoor een substantieel out-of-the-pocket-bedrag moet worden betaald. Rekening moet worden gehouden dat in de praktijk weinig consumenten vrijwillig advies tegen directe betaling willen inwinnen, hoe verstandig dat ook zou zijn.
In de derde plaats sluit het financieel rijbewijs aan bij regelgeving omtrent het productontwikkelingsproces. Deze regelgeving behelst onder andere de verplichting voor aanbieders om adequate procedures en maatregelen in te voeren zodat bij de productontwikkeling op evenwichtige wijze rekening kan worden gehouden met de belangen van de klant. Ook moet de productinformatie en distributie zijn afgestemd op het belang van doelgroep en mag een financieel product dat niet in het belang van de klant is, niet worden aangeboden. 19)
Ook hier lezen wij dat op aanbieders een verantwoordelijkheid rust indien een product zonder advies wordt aangeboden. Duidelijk wordt dat het aanbieden van rijbewijsproducten of andere ingewikkelde dan wel risicovolle producten zonder advies, bijvoorbeeld via internet, geen vanzelfsprekendheid meer zal zijn. Een verbod daarop bestaat niet en evenmin bestaat een adviesplicht. Maar de druk wordt wel opgevoerd.
Zo stelt de AFM:

“Dit neemt niet weg dat financieel dienstverleners een bredere verantwoordelijkheid houden om de distributie van een product zo in te richten dat het risico van ‘misselling’ zo klein mogelijk is.”  20)

Ook dienen volgens de AFM andere eisen te worden gesteld aan de informatievoorziening:

“Financiële dienstverleners moeten in ieder geval duidelijk aangeven voor welke doelgroep deze vorm van dienstverlening geschikt is, en voor wie niet. Daarnaast moeten ze bij execution only-dienstverlening duidelijke informatie verstrekken over het product. Uit deze informatie moeten consumenten direct alle essentiële productkenmerken en risico’s kunnen afleiden.”  21)

De AFM heeft zich al in de praktijk uitgesproken over de geschiktheid van bepaalde distributiekanalen voor bepaalde financiële producten. Zo hekelde de AFM in een vorig jaar gepubliceerd rapport de distributie van uitvaartverzekeringen via het volmachtkanaal:

“De AFM is van oordeel dat de verkoop van uitvaartverzekeringen via het volmachtkanaal doorgaans weinig extra waarde toevoegt in vergelijking met het intermediair kanaal, terwijl verkoop via dit kanaal wel het totale kostenniveau van de distributie kan verhogen.” 22)

Slotbeschouwingen

Kortom, er kan een dynamiek ontstaan waarvan het gevolg is dat bepaalde producten niet (meer) zonder advies kunnen worden afgenomen.
Bijvoorbeeld omdat aanbieders als gevolg van de regelgeving omtrent het productontwikkelingsproces en het toezicht dat de AFM daarop uitoefent, bepaalde producten niet langer meer op basis van execution-only zullen aanbieden. De consument zal advies moeten inwinnen, bij de aanbieder of elders.
Maar ook is denkbaar dat indien blijkt dat het financieel rijbewijs, tezamen met de andere regelgeving die op 1 januari 2013 in werking zal treden, te weinig effectief is (kort gezegd: de consument past zijn gedrag niet aan en blijft zonder advies kopen), alsnog een wettelijke adviesplicht wordt ingevoerd.
Overigens is een wettelijke adviesplicht niet nieuw. Bij zogenaamde premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid geldt al het voorschrift dat aanbieders de klant moeten adviseren. Het gaat hier dus om een vorm van pensioenverzekeren waarbij het beleggingsrisico bij de klant rust. Deze plicht is beperkt tot het advies dat volgens het zogenaamde life-cycle beginsel moet worden belegd. 23)
Dan nog dit. De AFM lijkt in haar persbericht erop te wijzen dat aanbieders niet te makkelijk moeten denken dat execution-only een geschikte wijze van distributie is:

“Financiële dienstverleners staan voor de uitdaging om te beoordelen of execution only geschikt is voor hun klanten. Dit zal niet altijd het geval zijn.” 24)

Denkbaar is dat aanbieders al hun klanten zullen waarschuwen en hen erop zullen wijzen dat het raadzaam is om advies in te winnen, ongeacht de omvang van hun ervaring en kennis. Eerlijk gezegd, is daar veel voor te zeggen als het gaat om ‘belangrijke en ingewikkelde’  producten. En misschien is er ook wel iets voor te zeggen om een adviesplicht voor bepaalde producten in te voeren.
Ik houd er echter rekening mee dat de AFM in de praktijk niet zal toestaan dat aanbieders al hun klanten waarschuwen ongeacht hun ervaring en kennis. Wellicht omdat de kracht van de waarschuwing anders zal inboeten als iedereen altijd die waarschuwing krijgt.

Hoe het ook zij, mijn vrees is dat het financieel rijbewijs weinig effectief zal blijken te zijn. Dat geldt temeer omdat klanten die advies willen inwinnen, hiervoor rechtstreeks moeten gaan betalen. En dat is iets wat de Nederlandse consument niet gewend is.
Een test of iemand met losse handen mag fietsen op basis van het aantal fietsjaren klinkt heel verstandig, maar wellicht is het een betere keuze om handen aan het stuur verplicht te stellen als het gaat om belangrijke en ingewikkelde producten. Bij alle andere producten: zelf weten of je met de handen aan het stuur wilt fietsen of niet.

* Dit artikel is eerder verschenen in Tijdschrift voor Financieel Recht
1) Onder consumenten versta ik ‘klanten’ en niet noodzakerlijkerwijs consumenten als gedefinieerd in artikel 1 Wft.
2) Zie bijvoorbeeld art. 4:20 Wft.
3) F.M.A. 't Hart, C.E. Du Perron, De geïnformeerde consument, Preadvies voor de Vereniging voor Effectenrecht, Kluwer: Deventer 2006.
4) Zie het voorgestelde art. 80e BGfo Wft Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013.
5) Zie het voorgestelde art. 80e BGfo Wft Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013 alsmede art. 4:24 Wft.
6) Zie de Nota van toelichting Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013.
7) Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële markten 2013, 33.236, nr. 6, p.  5.
8) Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële markten 2013, 33.236, nr. 6, p.  5.
9) Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële markten 2013, 33.236, nr. 6, p.  6.
10) HR 5 juni 2009,JOR 2009/199, (inzake Dexia / De Treek).
11) HR 3 februari 2012, JOR 2012/116.
12) Persbericht AFM d.d. 24 juli 2012 getiteld “AFM uit zorg over execution only bij complexe financiële producten”.
13) Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële markten 2013, 33 236, nr. 6, p. 4.
14) Nota van toelicht Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013, p. 30.
15) Zie thans art. 80b BGfo Wft.
16) ESMA Final report, Guidelines on certain aspects of the MiFID suitability requirements, p. 21, nummer 34.
17) Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële  markten 2013, 33 236, nr, 6, p. 6.
18) Zie onder andere Nota naar aanleiding van het verslag Wijzigingswet financiële markten 2013, 33 236, nr. 6 p. 3 alsmede het voorgestelde art. 86b Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013.
19) Zie het voorgestelde art. 32 BGfo Wft en de Nota van toelichting Ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2013, p. 55-56.
20) Persbericht AFM d.d. 24 juli 2012 getiteld “AFM uit zorg over execution only bij complexe financiële producten”.
21) Persbericht AFM d.d. 24 juli 2012 getiteld “AFM uit zorg over execution only bij complexe financiële producten”.
22) AFM Rapport “Onderzoek naar de distributie van uitvaartverzekeringen (Klantbelang staat onvoldoende centraal bij de distributie van uitvaartverzekeringen), december 2011.
23) Art. 52 lid 4 Pensioenwet.
24) Persbericht AFM d.d. 24 juli 2012 getiteld “AFM uit zorg over execution only bij complexe financiële producten”.

Eerste Kamer aanvaardt Belastingpakket 2013

Peter en Kees

Na de Tweede Kamer heeft ook de Eerste Kamer – op 18 december 2012 – het Belastingpakket 2013 (met uitzondering van de Wet Verhuurderheffing) met een ruime meerderheid aangenomen. Hoewel de Eerste Kamer een wetsvoorstel eigenlijk alleen kan aannemen of verwerpen, heeft dit politieke orgaan toch nog de nodige invloed op het uiteindelijke pakket gehad. In het bijzonder op het terrein van de eigen woning. Ook heeft ministerie van Financiën hierover diverse vragen en antwoorden gepubliceerd. In dit artikel geven we een overzicht, met uiteraard commentaar.

Uiterste datum omzetten kapitaalverzekeringen

In ‘Belastingpakket 2013 aangenomen door Tweede Kamer’ is al aangegeven, dat het in bepaalde situaties mogelijk is om tot 1 april 2013 nog een kapitaalverzekering in box 3 om te zetten in een Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW), Spaarrekening Eigen Woning (SEW) of Beleggingsrecht Eigen Woning (BEW). Voor de werking van dit overgangsrecht wordt, zo veel als mogelijk, aangesloten bij bestaand overgangsrecht. Wij leiden daaruit af, dat het voldoende is dat de belastingplichtige tijdig – dus vóór 1 april 2013 - de uitvoerder heeft laten weten zijn of haar kapitaalverzekering te willen omzetten in een KEW. Voor een omzetting in een SEW of BEW is uiteraard meer nodig. Vereist is dat een onherroepelijke schriftelijke SEW- of BEW-overeenkomst is aangegaan vóór 1 april 2013. De eerste betaling mag dan plaatsvinden na 31 maart 2013. Dit hoeft een box 1 vrijstelling in beginsel niet in de weg te staan, mits die eerste betaling na maart 2013 niet ongebruikelijk zou zijn (dat wil zeggen dat hier in het verleden in vergelijkbare situaties ook sprake van was). Voor een SEW is expliciet aangegeven dat de rekening na 31 maart 2012 mag worden geopend als dit gebruikelijk is.
Het verzekerde kapitaal (en als dat ontbreekt de inleg) mag na 31 december 2012 niet worden verhoogd, en de duur van de verzekering zoals die gold op 31 december 2012 mag niet worden verlengd (zie echter ook hierna).

Omzettingsmogelijkheid aflossingsvrije leningen

De mogelijkheid om nog een KEW, SEW of BEW af te sluiten in combinatie met een aflossingsvrije eigenwoningschuld, wordt verlengd tot 1 april 2013. Voorwaarde is dat de eigenwoningschuld op 31 december 2012 bestaat en dat de KEW/SEW/BEW voor maximaal het bedrag van de eigenwoningschuld wordt aangegaan. Ook hier geldt hetgeen in de vorige paragraaf als voorwaarden is vermeld over het tijdig tot stand komen van een overeenkomst.
Hiermee lijkt de bepaling uit de vorige paragraaf over het verhogen van het verzekerde kapitaal na 31 december 2012 tot op zekere hoogte een dode letter te zijn.

Voorbeeld
De heer De Bruin heeft een eigenwoningschuld van € 220.000. Bij de aankoop van de woning heeft hij een kapitaalverzekering afgesloten met als verzekerd kapitaal € 150.000. In eerste instantie loopt deze verzekering in box 3. Vanwege de aangenomen wetgeving wil de heer De Bruin de kapitaalverzekering voorzien van een KEW-clausule. Dat doet hij in januari 2013. Daarbij mag hij het verzekerde kapitaal niet meer verhogen.
Maar omdat hij hierdoor een aflossingsvrije lening van € 70.000 overhoudt, mag hij voor dit bedrag tot 1 april 2013 ook nog een KEW, SEW of BEW sluiten. Op die wijze kan hij toch nog de volledige eigenwoningschuld fiscaal gefaciliteerd met een aflossingsproduct afdekken. En afgezien van wellicht de gebruikelijke voorwaarden zoals de bandbreedte-eis, bestaat er geen enkel bezwaar om de twee afzonderlijke producten uiteindelijk samen te voegen. Of dat ook wenselijk is, moet de heer De Bruin samen met zijn adviseur bekijken.

 

Het voorbeeld laat zien dat het beter was geweest de twee bepalingen direct samen te voegen, zodat in voorkomende gevallen niet onnodig een tweede product moet worden aangeschaft. Aanpassing van een bestaande kapitaalverzekering aan het KEW/SEW/BEW-regime met als bovengrens de eigenwoningschuld per 31 december 2012 zou kunnen volstaan, naast uiteraard de mogelijkheid om voor aflossingsvrije hypotheken nog een aflossingsproduct te kunnen sluiten.
Op de valreep is dit ook in de Eerste Kamer geconstateerd. Hoewel niet in de wetgeving als zodanig verwoord, lijkt het de bedoeling dat ook reeds bestaande opbouwproducten tot 1 april 2013 (in plaats van 31 december 2012) mogen worden verhoogd. 1) Het is voor de praktijk te hopen dat dit snel en duidelijk naar het grote publiek bekend wordt gemaakt. Want de enkele opmerking in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Eerste Kamer is dan toch wat mager.

Restschulden

Dankzij een nota van wijziging en een amendement van de Tweede Kamer kan de rente over restschulden die zijn ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 gedurende maximaal tien jaar in aftrek worden gebracht. Dat is een sympathieke maatregel, maar wel een met aandachtspunten.

Restschuld en box 3 toerekening

De eerste vraag die direct opkomt is: wat is eigenlijk de definitie van een restschuld? En in het verlengde daarvan kan de vraag worden gesteld hoe om te gaan met de aflossing van de schuld – na verkoop van de eigen woning - als de schuld met de woning als zekerheid gedeeltelijk in box 3 valt.
In het nieuwe artikel 3.120a Wet IB 2001 staat dat ‘onder een restschuld van een vervreemde eigen woning [wordt] verstaan de schuld die de belastingplichtige had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017 van een eigen woning, voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning.’
Deze definitie sluit aan bij het begrip vervreemdingssaldo zoals we dat al kennen van de zogenoemde bijleenregeling. Dan lijkt het erop dat het uitsluitend gaat om de schulden die in box 1 vallen. Een toelichting op dit punt ontbreekt helaas. De tekst van de toelichting geeft slechts aan dat de restschuld niet als eigenwoningschuld kwalificeert, maar ‘een afzonderlijke categorie tijdelijke schulden in box 1’ 2) vormt.

Voorbeeld
De heer Van Vliet heeft een eigen woning waarvan hij de aankoopwaarde van € 200.000 volledig heeft gefinancierd en bovendien € 40.000 extra heeft gefinancierd voor consumptieve doeleinden. Het deel van € 200.00 valt in box 1 en het andere deel van € 40.000 in box 3. Van Vliet verkoopt de woning in 2013 voor € 190.000 en houdt een schuld over van € 50.000 (€ 240.000 -/- € 190.000). Bij voorkeur zou Van Vliet de aflossing van de schuld eerst volledig aan het box-3-deel willen toerekenen, zodat hij een restschuld in box 1 overhoudt van € 50.000.
Normaal gesproken wordt de aflossing op een schuld pro rata toegerekend aan het box-1-deel en het box-3-deel. 3) In dit voorbeeld betekent dit een aflossing van € 158.333 (€ 190.000 x (200.000/240.000)) van het box-1-deel en € 31.667 (€ 190000 x (40.000/240.000)) van het box-3-deel. Vraag is of die regel ook nu stand houdt. 
Als de restschuld wordt gevormd door het negatief vervreemdingssaldo, dan is de restschuld € 10.000 (eigenwoningschuld € 200.000 -/- € 190.000).
Gelet op de wettekst, lijkt de wetgever voor de laatste optie (negatief vervreemdingssaldo) te hebben gekozen.

 

Loan-to-value

In ‘Belastingpakket 2013 aangenomen door Tweede Kamer’ gaf Kees van Oostwaard al aan dat de Tweede Kamer zich zorgen maakt over de restschuldfinanciering en zich ook met de marktwerking op dit vlak lijkt te willen bemoeien.
Het verkrijgen van restschuldfinanciering zal naar onze inschatting in eerste instantie geen problemen opleveren. Een belastingplichtige verkoopt zijn huis en lost met de opbrengst van die verkoop de schuld zo veel als mogelijk af en blijft met een restschuld zitten. Die heeft hij of zij al en daar hoeft niets voor te worden gedaan. Wel zal – afhankelijk van de voorwaarden – het rentepercentage dat moet worden betaald, hoger worden. De geldverstrekker heeft immers geen onderpand meer.
Dat maakt oversluiten van een restschuld ook bijzonder lastig. Zonder een woning als onderpand komt de restschuldenaar al snel in de sfeer van de persoonlijke leningen.
Ook het meefinancieren van de restschuld bij de aankoop van een nieuwe woning, is bijzonder lastig. Helemaal als daarbij de zogenoemde ‘loan-to-value’ wordt betrokken. Loan-to-value is de verhouding tussen de totale schuld en de zekerheden die daar tegenover staan.
Die verhouding mag slechts 106% zijn, en wordt de komende jaren ook nog eens afgebouwd naar 100%. Dat valt niet te rijmen met het meefinancieren van een restschuld.

Voorbeeld
De aankoopprijs een woning bedraagt € 200.000. De overdrachtsbelasting is dan € 4.000 (2%) en stel de overige aankoopkosten – die worden meegefinancierd – bedragen € 8.000 (4%). Ook is er nog een restschuld na verkoop van de oude woning van € 16.000. Als die ook moet worden meegefinancierd, bedraagt dat totale schuld € 228.000. De loan-to-value bedraagt dan 114%, ruim boven het maximum van 106%.

 

Gelukkig bestaat de mogelijkheid om van het maximum van 106% af te wijken als sprake is van een restschuld. Dit is ook door de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer medegedeeld. In de Gedragscode Hypothecaire Financieringen staat namelijk: ‘Als er bij verkoop van een woning van de consument een restschuld is uit hoofde van de hypothecaire financiering van die woning, mag het bedrag van die restschuld bij het verstrekken van een nieuwe hypothecaire financiering worden meegefinancierd.’ Volgens een opgave van de Nederlandse Vereniging van Banken wordt in de praktijk bijvoorbeeld door aanbieders tot 115% van de marktwaarde of tot 125% van de executiewaarde een restschuld meegefinancierd. 4)
Deze mogelijkheid is uiteraard een voorwaarde om restschulden mee te financieren bij de aankoop van een nieuwe woning. Maar of geldverstrekkers ook bereid zijn de restschuld van de oude woning mee te financieren, is natuurlijk de vraag. Tegenover die restschuld staat immers geen zekerheid. De kans bestaat dus dat een restschuldenaar ‘gevangen’ zit in de schuld bij de laatste leningverstrekker voor de (oude) eigen woning.

Koop- of koop/aanneemovereenkomst in 2012

Als er op 31 december 2012 sprake is van een onherroepelijke schriftelijke overeenkomst voor de koop van een woning, kan bij levering van de woning in 2013, de lening nog onder het overgangsrecht vallen. Daarbij is aangegeven, dat gebruikelijke clausules en ontbindende voorwaarden - zoals een financieringsvoorbehoud - geen belemmering zijn. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt komt het vaak voor dat in de koopovereenkomst een voorbehoud wordt gemaakt van verkoop van de huidige woning door de koper.
Wat onder een gebruikelijke clausule en ontbindende voorwaarde mag worden verstaan, is niet in alle gevallen duidelijk. Uitgangspunt is dat de koper geen invloed mag kunnen uitoefenen op deze voorwaarden. Hoewel een door de koper opgenomen verkoopvoorbehoud in principe een voorwaarde is waar de koper invloed op kan uitoefenen, is nu bepaald dat deze voorwaarde als een gebruikelijke kan worden gezien. Ook met een verkoopvoorbehoud kan een overeenkomst dus als onherroepelijk worden gezien.

Digitale aflostool Belastingdienst

De Belastingdienst zal op haar website als service een digitale aflostool gaan plaatsen. Belastingplichtigen kunnen dan zelf berekenen (of narekenen) welk bedrag maandelijks moet worden afgelost om renteaftrek te behouden. Naast het minimaal af te lossen bedrag zal ook het daarbij corresponderende bedrag van de te betalen rente worden vermeld.

Aftrekbaarheid advieskosten

Op grond van huidige wet- en regelgeving moeten banken een uitgebreide analyse maken van de betaalbaarheid van de hypotheek gedurende de gehele looptijd van de lening, voordat zij een hypotheek voor de aankoop van een woning mogen verstrekken. Daarbij moet de bank beoordelen of de klant de hypotheek ook nog kan betalen bij langleven, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en overlijden. De kosten voor deze analyse kunnen kwalificeren als kosten van een geldlening voor de aanschaf van een eigen woning. Deze kosten zijn daardoor aftrekbaar als ze zijn gemaakt voor een eigenwoningschuld.
Daarnaast is duidelijk geworden dat voor betaalde advieskosten voor een afgesloten eigenwoningschuld het kasstelsel wordt gehanteerd. Dat betekent dat advieskosten aftrekbaar zijn op het moment van betalen. Dit speelt vooral als er in meerdere termijnen wordt betaald en daarbij de jaargrens wordt overschreden. De advieskosten zijn aftrekbaar in het jaar van betalen.

Bouwsparen

In de Eerste Kamer zijn ook vragen gesteld over bouwsparen. Bouwsparen kan namelijk helpen om een starter met minder risico en hypotheekschuld aan zijn ‘wooncarrière’ te laten beginnen. Het kabinet ziet ook voordelen van een dergelijke start op de woningmarkt, maar is niet bereid om hier een subsidie in de vorm van een fiscale faciliteit voor in het leven te roepen. Naar de mening van het kabinet zijn er al genoeg ‘beklemde’ spaarvormen (zoals bijvoorbeeld pensioensparen). 5)

Slot

Mede door de behandeling van het Belastingpakket 2013 in de Eerste Kamer is op een aantal punten meer duidelijkheid en versoepeling verkregen. Helaas blijven er nog genoeg vraagpunten over. De meest belangrijke vraag kan pas in de toekomst beantwoord worden: hebben de maatregelen bijgedragen aan het vlottrekken van de woningmarkt?

1) Nota naar aanleiding van het verslag Eerste Kamer, 33 407 E, pag. 3 en verder

2) Tweede nota van wijziging, Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, Kamerstuk 33 405, nr. 11

3) Besluit Minister van Financiën, 10 juni 2010, kenmerk DGB2010/921, onderdeel 3.1.2. Uitzondering is de situatie waarbij de eigen woning gedeeltelijk verhuist van box 1 naar box 3.

4) Brief staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer, 18 september 2012, kenmerk AFP2012/597

5) Nota naar aanleiding van het verslag Eerste Kamer, 33 407 E, pag. 7 en verder

Belastingpakket 2013 (I)

Vraag:

Een klant heeft de voorlopige koopakte voor zijn nieuwe woning net getekend. Die koopakte bevat een financieringsvoorbehoud en er wordt een voorbehoud in gemaakt voor de verkoop van de huidige eigen woning door de klant. Valt de lening die de klant in 2013 pas aangaat, wel onder het overgangsrecht en hoeft dus niet sprake te zijn van een annuïtaire geldlening?

Antwoord:

Het is voldoende voor het overgangsrecht als sprake is van een onherroepelijke koopovereenkomst gesloten vóór 1 januari 2013. Een voorlopige koopakte volstaat, mits deze geen ongebruikelijke voorwaarden bevat.

Nu is het al lang algemeen gebruik om in een dergelijke voorlopige koopovereenkomst een financieringsvoorbehoud te maken. Dat voorbehoud is dan ook een gebruikelijke voorwaarde.

Het ministerie van Financiën heeft recent bekend gemaakt dat een voorbehoud voor de verkoop van de huidige eigen woning in deze tijden wordt beschouwd als een gebruikelijk voorbehoud. Deze twee voorwaarden staan het overgangsrecht dan ook niet in de weg.

Volledigheidshalve nog de opmerking dat vanaf 1 januari 2013 voor nieuwe leningen ook andere leenvormen dan de annuïtaire lening nog zijn toegestaan, alleen is renteaftrek dan niet mogelijk. Die is slechts voorbehouden aan leningen waarbij vooraf schriftelijk een annuïtair aflossingsschema voor een periode van maximaal 360 maanden is overeengekomen.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken

Belastingpakket 2013 (II)

Vraag:

In welke situaties kan een verzekering in 2013 nog KEW (of SEW dan wel BEW) worden? En is het bij of na omzetting in een KEW, SEW of BEW nog mogelijk om het verzekerde bedrag of de inleg na 31 december 2012 te verhogen?

Antwoord:

In verband met het afschaffen van de KEW-regeling per 1 januari 2013 zijn overgangsmaatregelen getroffen. Een KEW die op 31 december 2012 al bestaat, blijft een KEW. Een verzekering kan in 2013 nog een KEW worden als:

• de bestaande verzekering in 2012 geen KEW meer was, in verband met de verkoop van een eigen woning, en deze verzekering bij aankoop van een nieuwe woning in 2013 weer een KEW wordt;

• een KEW in 2012 is beëindigd, in verband met de verkoop van een eigen woning, en er bij aankoop van een nieuwe woning in 2013 weer een KEW wordt afgesloten;

• een op 31 december 2012 bestaande verzekering vóór 1 april 2013 een KEW-clausule krijgt;

• in 2013 een KEW wordt afgesloten in verband met een koopovereenkomst die op 31 december 2012 onherroepelijk is.

Verzekeringen waar het huidige overgangsrecht op van toepassing is, kunnen dus tot 1 april 2013 nog een KEW worden. Voor verzekeringen die na 14 september 1999 zijn afgesloten, geldt daarbij dat het rentebestanddeel bij een omzetting vóór 31 december 2012 als premie aangemerkt mag worden. Op omzettingen van bestaande verzekeringen in een SEW of BEW zijn dezelfde regels van toepassing.

 

Het verzekerde bedrag of de inleg (als er geen verzekerd bedrag is) mag niet worden verhoogd. En de looptijd mag niet worden verlengd. Als dat wel gebeurt, wordt de KEW, SEW of BEW geacht te zijn afgekocht. Heffing over het volledige rentebestanddeel in box 1 zonder vrijstelling is het gevolg. In het artikel ‘Belastingpakket 2013 aangenomen door Tweede Kamer’ staat nog dat in dergelijke gevallen een splitsing in een box-1-deel en een box-3-deel moet plaatsvinden. Dat oorspronkelijke standpunt is dus vervangen door de regel dat de verzekering wordt geacht volledig te zijn afgekocht.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken

 

 

Korte berichten

CBS-prognose 2012-2060: langer leven, langer werken

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft twee jaar na de vorige uitgave een nieuwe bevolkingsprognose gepubliceerd. Daarin zijn zowel recente demografische ontwikkelingen als aanpassingen in het model verwerkt. Volgens de nieuwe prognose zet de stijging van de levensverwachting op de lange termijn sterker door dan in 2010 werd verondersteld. De periode-levensverwachting bij geboorte stijgt voor mannen van 79,2 in 2011 naar 87,1 jaar in 2060 en voor vrouwen van 82,9 naar 89,9 jaar.
Hiermee staat nog niet vast dat de pensioenleeftijd in de zogenoemde tweede pijler in 2015 al omhoog gaat naar 68 jaar.
(Bevolkingsprognose 2012-2060: Langer leven, langer werken, Centraal Bureau voor de Statistiek, 13 december 2012)
 

Vragen en antwoorden woningmarkt

Het ministerie van Financiën heeft vragen en antwoorden gepubliceerd over de maatregelen op het terrein van de eigen woning. Het gaat dan om onder meer het overgangsrecht voor de hypotheekrenteaftrek en de Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW), restschulden en annuïtaire hypotheken. De vragen en antwoorden zijn hier te raadplegen.
(Vragen woningmarkt, ministerie van Financiën versie 7 december 2012)

Verwachtingen Nederlanders over provisieverbod

Uit onderzoek van Platform Wijzer in geldzaken blijkt dat driekwart van de Nederlanders het goed vindt, dat door het provisieverbod duidelijk wordt wat de kosten van het advies en de kosten van een product zijn. Het Platform heeft onderzoek gedaan onder bijna 1.000 Nederlanders.Aanleiding voor het onderzoek is het provisieverbod dat op 1 januari 2013 van kracht wordt voor veel financiële producten zoals pensioenen, hypotheken en levensverzekeringen.
Bijna de helft van de ondervraagden verwacht dat de totale kosten (voor advies en het product samen) omhoog zullen gaan. En de helft is van plan om de kosten een rol te laten spelen bij de keuze voor een adviseur.
Op verzoek van de financiële sector en het ministerie van Financiën heeft het platform de checklist financieel advies opgesteld en gepubliceerd.
(Persbericht Platform Wijzer in geldzaken, 4 december 2012)

Korte berichtenlabel

Korte berichten