FA Nieuwsbrief maart 2015

Jaargang 3 nummer 8

De Tweede Kamer lijkt haast te willen maken met een nieuw belastingstelsel. Deze maand heeft de Tweede Kamer deskundigen en belangenorganisaties uitgenodigd om te komen praten over de belastingherziening. Het is niet verrassend om te constateren dat de meningen verschillen. En ik denk dat oud-staatssecretaris Vermeend gelijk heeft als hij zegt dat de wetgever de tijd moet nemen voor de belastingherziening. Want zoals ook de nieuwe president van de Hoge Raad en fiscalist Maarten Feteris heeft opgemerkt*, komt veel fiscale wetgeving in haast tot stand. En is het niet een van de belangrijkste taken van de Eerste Kamer om daarvoor te waken? Al mag de Tweede Kamer dit aspect uiteraard ook ter harte nemen.
Zodra er ontwikkelingen zijn rondom de belastingherziening, komen wij er uiteraard op terug. Voor nu volstaan we met een kort bericht hierover.

In deze Nieuwsbrief hebben we het vierde artikel in de reeks over de eigen woning. Ditmaal staat overlijden centraal.

Ook hebben we een Praktijkcase over gedeeltelijk stoppen met werken in combinatie met het laten ingaan van de pensioenuitkeringen.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]

drs. Kees van Oostwaard
Eindredacteur Financieel Actief

* in een interview met de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, februari 2015

Artikelen

Overlijden en de eigen woning

Kees Vivat

Overlijden is veelal een verdrietige aangelegenheid. Veel mensen willen daar niet te vaak bij stilstaan. En hoe begrijpelijk dat wellicht ook is, toch is het verstandig te kijken naar de gevolgen, onder meer voor de eigen woning.
In deze bijdrage maak ik onderscheid tussen het erven van de eigen woning door de partner en het erven door de kinderen. Uiteraard zijn meer situaties denkbaar - bijvoorbeeld partners én kinderen of ouders die erven - maar die situaties blijven in deze bijdrage buiten beschouwing. Alle genoemde bedragen en percentages gelden voor 2015.

Het erven van de eigen woning door de partner

Erfbelasting

De Successiewet 1956 (SW) kent geen specifieke vrijstelling voor woningen die geërfd worden door de partner. Wel kent de SW een algemene vrijstelling voor partners van € 633.014. Dat lijkt een hoog bedrag, maar als er bijvoorbeeld een (goed) partnerpensioen verzekerd is, dan wordt de waarde van dat partnerpensioen eerst in mindering gebracht op die vrijstelling. Dat wordt ook wel imputeren genoemd.

Voorbeeld
Johan en Claudia zijn gehuwd en Johan komt plotseling te overlijden. Claudia is op dat moment 42 jaar oud. De werkgever van Johan had een pensioenregeling waarbij ook een partnerpensioen is verzekerd. Als gevolg daarvan ontvangt Claudia jaarlijks € 35.000. Omdat Claudia 42 jaar oud is, wordt dit bedrag vermenigvuldigd met de factor 13. 1)
Op de vrijstelling van € 633.014 wordt € 455.000 (13 maal € 35.000) geïmputeerd, zodat een vrijstelling resteert van € 178.014. Dus voor andere zaken die Claudia erft - waaronder de eigen woning - zal zij bij een erfenis die exclusief de oudedagsvoorziening meer waard is dan € 178.014 erfbelasting gaan betalen.

 

Pensioen, lijfrente en gouden handdrukken imputeren op de algemene vrijstelling van € 633.014, maar na imputatie resteert minimaal een vrijstelling van € 163.530.
Als de achterblijvende partner erfbelasting is verschuldigd, dan bedraagt de heffing 10% over de verkrijging tot € 121.296. Over het meerdere moet de partner 20% erfbelasting betalen.
Verkrijgingen worden voor de Successiewet in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de verkrijging. 2) Een eigen woning die wordt geërfd, moet voor de Successiewet worden gewaardeerd op de WOZ-waarde. 3) De partner mag kiezen of de WOZ- waardering in het jaar van verkrijging wordt gebruikt of die van het jaar volgend op het jaar van verkrijging. Bij de waardering mag rekening worden gehouden met onder meer de op de eigen woning gevestigde huur- en pachtrechten, vruchtgebruik en erfpacht.
De omvang van de verkrijging is mede afhankelijk van de huwelijksgemeenschap, dan wel het ontbreken daarvan. 4) Zijn de echtgenoten gehuwd in gemeenschap van goederen, dan erft de achterblijvende partner de helft van die gemeenschap, dus ook de helft van de woning. Bij huwelijkse voorwaarden hangt het af van die voorwaarden. In de praktijk kan het - met name in de situatie waarin kinderen ontbreken - voordelig zijn om bij een (voorzienbaar) naderend overlijden de huwelijkse voorwaarden op te heffen, zodat niet het gehele huis/vermogen vererft, maar slechts de helft. Dit opheffen geschiedt door een notaris.

Voorbeeld
Herman en Toos zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De eigen woning - zonder schuld - is uitsluitend eigendom van Herman. Herman lijdt aan een ernstige ziekte en de artsen schatten in dat hij nog vier maanden te leven heeft.
Door de huwelijkse voorwaarden vóór het overlijden op te heffen en daarmee een gemeenschap van goederen aan te gaan, erft Toos slechts de helft van de woning en niet de gehele woning.

 

Hypotheekrenteaftrek

Als gevolg van het overlijden gaan bezittingen maar ook schulden over op de erfgenamen. 5) Door vererving neemt de langstlevende partner de fiscale positie van de eigenwoningschuld van de overledene (al dan niet gedeeltelijk) over. Vergelijkbaar met boedelmenging. Dat betekent onder meer dat de bijleenregeling op dat moment niet van toepassing is. Ook blijft de resterende looptijd voor de termijn van renteaftrek gelijk. Volgens de wet is ook nog sprake van een bestaande eigenwoningschuld voor zover krachtens erfrecht een bestaande eigenwoningschuld  van een van de partners overgaat op de andere partner. Dit geldt uiterlijk tot het tijdstip waarop de 30-jaarstermijn bij de overleden partner zou verstrijken.
Een schuld aangaan voor het betalen van erfbelasting - bijvoorbeeld (gedeeltelijk) voor de eigen woning - leidt niet tot een eigenwoningschuld, en dus niet tot renteaftrek.

Kapitaalverzekering eigen woning (KEW)

Voor de KEW geldt uitsluitend nog overgangsrecht. 6) Wettelijk gezien moet de KEW voor 1 januari 2013 tot stand zijn gekomen. Door een versoepelde toepassing is die datum in voorkomende gevallen opgeschoven naar 1 april 2013. In ieder geval kan op of na 1 april 2013 de verzekering niet worden verhoogd en de duur niet worden verlengd ten einde het overgangsrecht niet te verliezen.
Een KEW kan op verschillende manieren zijn vormgegeven. Gangbaar is een opbouwproduct 7) met een overlijdensrisicodeel. Maar ook is het mogelijk dat uitsluitend wordt opgebouwd voor een uitkering bij leven, met eventueel daarnaast een losse overlijdensrisicoverzekering. Een variant daarop is de kapitaalverzekering met boxsplitsing.
We starten met het opbouwproduct met een overlijdensrisicodeel.
Een opbouwproduct met een overlijdensrisicodeel bouwt een kapitaal op waarmee op de einddatum de eigenwoningschuld kan worden afgelost. Bij eerder overlijden van een verzekerde keert de verzekering het verzekerde bedrag eerder uit. Die uitkering bij leven op de einddatum of bij eerder overlijden kan een ‘hard’ verzekerd kapitaal zijn of afhankelijk van beleggingen. Ook kan het opbouwdeel bij leven op basis van beleggingen geschieden en een vast bedrag bij overlijden verzekerd zijn. Als sprake is van een KEW, dan moet - om de fiscale uitkeringsvrijstelling te kunnen genieten - de eigenwoningschuld zo veel als mogelijk worden afgelost. Ook in geval van overlijden.
De achterblijvende partner kan daarbij gebruik maken van (het nog onbenutte deel van) de lifetimevrijstelling van de overleden partner. En voor zover dat niet voldoende is, past de achterblijvende partner zijn of haar vrijstelling toe. Per persoon wordt daarbij de hoge vrijstelling (€ 161.500) toegepast. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat al gedurende twintig jaar jaarlijks is ingelegd. Een kortere periode volstaat dus.
Is sprake van een KEW die uitsluitend uitkeert bij leven en een losse overlijdensrisicoverzekering, dan keert bij overlijden uiteraard alleen de overlijdensrisicoverzekering uit. Afhankelijk van de vormgeving loopt de KEW dan gewoon door (of wordt beëindigd als de overledene de enige verzekerde van de KEW was).
Het ligt niet voor de hand dat de losse overlijdensrisicoverzekering in box 1 is geplaatst. In dat geval hoeft - fiscaal gezien - de eigenwoningschuld niet te worden afgelost met de uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering. Maar als de verzekering bijvoorbeeld verpand is aan de geldverstrekker, dan zou die geldverstrekker bijvoorbeeld wel de aflossing met de uitkering kunnen effectueren.
Zoals gezegd is de kapitaalverzekering met boxsplitsing hierop een variant. Daarbij is sprake van een product waarbij het levendeel in box 1 is geplaatst (dus met KEW-clausule) en het overlijdensrisicodeel in box 3 (zonder KEW-clausule). Dit zorgt ervoor dat bij overlijden de eigenwoningschuld niet verplicht hoeft te worden afgelost (met uitzondering van de gevallen van bijvoorbeeld verpanding). Bovendien wordt dan de lifetimevrijstelling niet gebruikt.
De uitkering bij overlijden is onbelast voor de inkomstenbelasting (immers in box 3 geplaatst). Gedurende de looptijd van de verzekering behoort het overlijdensrisicodeel tot box 3. Maar omdat een dergelijke verzekering normaliter weinig waarde heeft, is dat geen probleem.
De uitkering uit een kapitaalverzekering wordt niet verkregen op grond van erfrecht, maar op grond van de overeenkomst met de verzekeraar. Dat zou betekenen dat een dergelijke uitkering niet belast wordt met erfbelasting. Daarom heeft de wetgever een fictie in het leven geroepen waardoor een dergelijke uitkering wel met erfbelasting kan worden belast. 8)
De heffing van erfbelasting kan worden voorkomen als voor de verzekering niets aan het vermogen van de erflater is onttrokken. Dit kan worden bereikt door premiesplitsing toe te passen (ook wel kruislings sluiten genoemd). Daarbij betaalt de ene partner de risicopremie op het leven van de andere partner en vice versa. Maar dat is nog niet voldoende. Het is noodzakelijk dat de partners afgescheiden vermogens hebben en dat de premie daaruit wordt voldaan, althans op papier. En daarmee bedoel ik dat het best mogelijk is dat een partner beide risicopremies betaalt, maar dat er wel sprake moet zijn van gescheiden vermogens en dat de beide partners op de verzekeringsaanvraag vermelden premiesplitsing te willen toepassen en er mee instemmen dat vanaf één rekening wordt geïncasseerd. 9)
Met premiesplitsing kan worden voorkomen dat de uitkering uit de verzekering een deel van de vrijstelling voor de erfbelasting wordt verbruikt.

Kapitaalverzekering zonder KEW-clausule

Vóór 2001 zijn er ook de nodige kapitaalverzekeringen afgesloten om te zorgen voor aflossing aan het einde van de looptijd dan wel bij eerder overlijden. Voor deze verzekeringen geldt overgangsrecht, maar het voert te ver om dat overgangsrecht in dit artikel volledig te behandelen.
In tegenstelling tot bij de KEW geldt voor deze verzekeringen niet fiscaal de verplichting om met de uitkering de eigenwoningschuld af te lossen. Desondanks kan de geldverstrekker een pandrecht op de verzekeringen hebben, en bij overlijden verlangen dat de eigenwoningschuld zo veel als mogelijk wordt afgelost.
Bij overlijden vóór de 72-jarige leeftijd geldt fiscaal gezien geen enkele eis voor een vrijgestelde uitkering. Bij overlijden op of na de 72-jarige leeftijd moet gedurende ten minste vijftien jaar jaarlijks premie zijn ingelegd binnen de bandbreedte van 1:10. 10)
Daarnaast zijn ook vanaf 1 januari 2001 kapitaalverzekeringen in box 3 afgesloten. Komt een dergelijke verzekering bij overlijden tot uitkering, dan is hierover geen inkomstenbelasting verschuldigd.
Hetgeen hiervoor over de KEW voor de erfbelasting is gemeld, geldt ook voor kapitaalverzekeringen zonder KEW-clausule.

Spaarrekening eigen woning (SEW)

Net als voor de KEW geldt voor de SEW dat hiervoor uitsluitend overgangsrecht geldt.
Een SEW of een beleggingsrecht eigen woning (BEW) 11) komt niet automatisch tot uitkering bij een overlijden. De achtergebleven partner als gerechtigde tot de SEW (als erfgenaam) zal de uitvoerder moeten informeren dat de andere partner is overleden, en dat hij of zij de SEW tot uitkering wil laten komen.
Wettelijk gezien wordt verondersteld dat de SEW de dag vóór het overlijden de SEW tot uitkering komt, en de uitkering toekomt aan de overleden partner.
Maar het is ook mogelijk de SEW voort te zetten. De achterblijvende partner moet binnen twaalf maanden na het overlijden van de partner een verzoek indienen bij de bank om de SEW voort te zetten. De niet-benutte vrijstelling van de overleden partner kan op die manier door de langstlevende partner worden benut. Er is wel een grote kanttekening. De vrijstelling die wordt overgeheveld is wel beperkt tot de niet-benutte vrijstelling die kan worden toegerekend aan het tegoed dat de overleden partner tot het moment van overlijden van die partner heeft opgebouwd.

Voorbeeld
Ronald en Silvia zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben een eigen woning en een eigenwoningschuld van € 275.000. Beiden sparen afzonderlijk € 137.500 voor de aflossing. Op de einddatum zal de geïndexeerde vrijstelling € 200.000 bedragen.
Silvia komt plotseling te overlijden. Haar SEW-tegoed bedraagt op dat moment € 15.000.
Als Ronald er voor kiest het SEW-tegoed van Silvia door te schuiven en pas op de einddatum te benutten, bedraagt de maximale vrijstelling maximaal € 15.000 (Silvia) plus € 200.000 (Ronald), dus in totaal € 215.000. Het rentebestanddeel in het meerdere (€ 60.000) zal worden belast.

 

Ook kan nog een losse overlijdensrisicoverzekering een rol spelen (zie hierna).
In tegenstelling tot de KEW wordt een SEW wel verkregen op grond van erfrecht. En de uitkering wordt dus ‘gewoon’ meegenomen voor de erfbelasting. Premiesplitsing is hierbij dan ook niet mogelijk. Premiesplitsing is eventueel wel mogelijk voor de losse overlijdensrisicoverzekering.

Overlijdensrisicoverzekering

Hiervoor is al enkele malen de losse overlijdensrisicoverzekering ter sprake geweest. Dit is een verzekering die uitsluitend uitkeert bij overlijden. Normaalgesproken is deze in box 3 geplaatst, omdat de waarde in de periode dat deze nog niet tot uitkering is gekomen, gering is en niet leidt tot heffing. En de uitkering bij overlijden is bestedingsvrij (met uitzondering van bijvoorbeeld gevallen van verpanding waarbij de geldverstrekker aflossing van de eigenwoningschuld kan effectueren) en belastingvrij.
Zoals hiervoor aangegeven is het mogelijk om in voorkomende gevallen premiesplitsing toe te passen ter voorkoming van heffing van erfbelasting.

Overdrachtsbelasting

Hetgeen krachtens erfrecht (of bijvoorbeeld boedelmenging) wordt verkregen is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Dit geldt ook bij verdeling van een nalatenschap waarin de verkrijger gerechtigd was als rechtverkrijgende onder algemene titel. 12)

Het erven van de woning door de kinderen

Hiervoor is de situatie beschreven dat een partner erft. Maar als de laatste partner overlijdt, erven in voorkomende gevallen de kinderen.

Erfbelasting

De Successiewet 1956 (SW) kent geen specifieke vrijstelling voor woningen die geërfd worden door de kinderen. Wel kent de SW een algemene vrijstelling voor kinderen van € 20.047 (2015).
Hetgeen boven de vrijstelling wordt verkregen tot een bedrag van € 121.296, wordt belast met 10% erfbelasting. Over het meerdere moet een kind 20% erfbelasting betalen.
Net als bij vererving van een woning door partners moet voor de Successiewet waardering plaatsvinden tegen de WOZ-waarde. De erfgenamen mogen kiezen of de WOZ- waardering in het jaar van verkrijging wordt gebruikt of die van het jaar volgend op het jaar van verkrijging. En bij de waardering mag rekening worden gehouden met onder meer de op de eigen woning gevestigde huur- en pachtrechten, vruchtgebruik en erfpacht.
Nog niet zo lang gelden was het populair dat ouders bij in leven zijn de woning al verkochten (of schonken) aan de kinderen om zodoende erfbelasting te beperken. De waardestijging vanaf verkoop- of schenkmoment bleef namelijk buiten de heffing (de zogenoemde vruchtgebruik-bloot eigendom constructie). Sinds 2010 wordt de woning bij overlijden gewaardeerd tegen de waarde in het economisch verkeer. Hierdoor wordt de waardestijging meegenomen voor de erfbelasting. 13)
Voor situaties die vóór 1 januari 2010 zijn ontstaan, geldt overgangsrecht. 14) Op grond van dit overgangsrecht mogen de kinderen bij het overlijden van (een van) hun ouders toch uitgaan van de waarde van de woning op het moment dat deze door de ouders aan de kinderen werd overgedragen. Deze waarde wordt vervolgens vermeerderd met de waardestijging die is ontstaan vanaf 1 januari 2010 tot de overlijdensdatum. Het overgangsrecht geldt ook voor de situaties waarin het vruchtgebruik is omgezet in huur.
Omdat de waardestijging vanaf 1 januari 2010 wel wordt meegenomen, is slechts sprake van een beperkt ‘doekje voor het bloeden’.

Hypotheekrenteaftrek

Om fiscaal als eigen woning aangemerkt te kunnen worden, zal het kind in de woning moeten wonen. Op dat punt gaat het in de praktijk vaak mis (als de kinderen het huis uit zijn uiteraard).
Als gevolg van het overlijden gaan bezittingen maar ook schulden over op de erfgenamen. Maar is het daarmee ook een eigenwoningschuld?
Stel dat een van de kinderen in de woning is blijven wonen. De schuld is ooit wel aangegaan voor de verwerving van de woning, maar niet door het kind. Kijken we naar de letterlijke wettekst, dan gaat het om: ‘de schulden van de belastingplichtige; a. die zijn aangegaan in verband met een eigen woning; […]. 15) Volgens deze tekst is het dus niet vereist dat het kind/de belastingplichtige de schuld zelf is aangegaan.
De volgende vraag die dan opkomt is of dan in fiscale zin sprake is van een bestaande eigenwoningschuld. Maar onder bestaande eigenwoningschuld van de belastingplichtige (lees in dit geval kind) wordt verstaan de eigenwoningschuld van de belastingplichtige per 31 december 2012. 16) En daarvan is bij sterfgevallen na 31 december 2012 geen sprake. Dat betekent dat het kind - als hypotheekrenteaftrek gewenst is - de schuld zou moeten omzetten in een schuld waarbij contractueel gedurende de looptijd ten minste annuïtair en in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost.
En hoe zit het in de situatie dat er meerdere kinderen zijn, waarvan er een in de woning blijft of gaat wonen?
Het kind dat de woning blijft of gaat bewonen, moet de andere kinderen uiteraard betalen voor de aanschaf van de woning voor die delen van de woning die worden overgenomen. En de schuld die het kind daarvoor aangaat, vormt een eigenwoningschuld (mits die uiteraard voldoet aan de huidige regels voor hypotheekrenteaftrek). Voor het deel dat het kind al heeft geërfd, geldt dan hetgeen ik hiervoor al meldde (eigenwoningschuld maar wel omzetten in annuïtaire hypotheek).
Niet onvermeld mag blijven dat de schuld voor de eigen woning na het overlijden fors verminderd kan worden door uitkering van een KEW of SEW (zie ook hierna).
Net zoals geldt voor achterblijvende partners leidt een schuld aangaan voor het betalen van erfbelasting - ook al heeft dat (gedeeltelijk) betrekking op de eigen woning - niet tot een eigenwoningschuld, en dus niet tot renteaftrek.

KEW

Als de ouder nog een KEW had, zal deze door overlijden tot uitkering komen. En om de fiscale vrijstelling te kunnen benutten, zal met de uitkering de eigenwoningschuld zoveel als mogelijk moeten worden afgelost. Dat betekent dat er uiteindelijk een lagere mogelijke eigenwoningschuld overblijft (of helemaal geen).

Kapitaalverzekering zonder KEW-clausule en losse overlijdensrisicoverzekering

Als de ouder nog een kapitaalverzekering zonder KEW-clausule had, zal deze door overlijden tot uitkering komen. Maar de uitkering hiervan is - fiscaal gezien - bestedingsvrij. De eigenwoningschuld hoeft niet te worden afgelost met de uitkering, tenzij de verzekering verpand is aan de geldverstrekker. En deze eist dat met de uitkering de schuld zoveel als mogelijk moeten worden afgelost. Ook dan blijft er een lagere mogelijke eigenwoningschuld over.
Hetzelfde geldt voor de losse overlijdensrisicoverzekering die door het overlijden van de ouder tot uitkering komt.

SEW

De SEW wordt verondersteld de dag vóór het overlijden de SEW tot uitkering te komen, en de uitkering komt toe aan de overleden ouder. En in tegenstelling tot partners, is het voor de kinderen niet mogelijk om de SEW voort te zetten.
Met de uitkering zal de eigenwoningschuld zoveel als mogelijk moeten worden afgelost, teneinde de fiscale vrijstelling te kunnen benutten. Dan resteert er een lagere mogelijke (of geen) eigenwoningschuld.

Slot

Het vorenstaande is zeker geen uitputtende opsomming van alle mogelijke gevallen van erven van een (eigen) woning. Alleen de meest voorkomende aspecten zijn aan bod geweest.
Duidelijk is wel dat er veel zaken spelen rondom de eigen woning en overlijden en dat de problematiek behoorlijk complex is. En dat het bovendien de moeite kan lonen om een zekere planning te laten uitvoeren door een specialist met name ter besparing van erfbelasting.

1) Zie tabel artikel 5 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956
2) Artikel 21, lid 1 Successiewet 1956
3) Artikel 21, lid 5 Successiewet 1956
4) Ik laat hier de combinatie van erven door partner en kinderen verder buiten beschouwing.
5) Als de erfenis wordt aanvaard.
6) Artt. 10bis.2, 10bis.2a, 10.bis.3, 10bis.4, 10bis.6, 10bis.8, 10bis.11 en 10bis.12 Wet IB2001
7) Met opbouwproduct bedoel ik zowel een product op basis van beleggen als op basis van (traditioneel) sparen
8) Artikel 13 Successiewet 1956
9) Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/873M (premiesplitsingsbesluit)
10) Onderdeel AL Invoeringswet Wet IB 2001 jo. art. 26a Wet IB 1964
11) Hierna zal ik alleen nog de SEW noemen. De uitwerking voor de BEW is gelijk.
12) Artikel 3 Wet op belastingen van rechtsverkeer
13) Onder de Wet IB 2001 is deze constructie toch al minder aantrekkelijk geworden. De ouders kunnen de woning namelijk niet meer als eigen woning aanmerken. En daarmee is de hypotheekrente niet meer aftrekbaar in box 1.
14) Besluit ministerie van Financiën van 4 april 2012, nr. BLKB2012/103M
15) Artikel 3.119a., lid 1, Wet IB 2001
16) Artikel 10bis.1, lid 1, Wet IB 2001

Gedeeltelijk stoppen met werken en vervroegen pensioeningangsdatum

Vraag:

Een werknemer van 61 jaar oud werkt nu nog 100% - vijf dagen in de week - maar gaat twee dagen per week minder werken. Nu wil hij zijn pensioen ook al laten ingaan. Kan dat?

Antwoord:

Dat kan. In het verleden nam de Belastingdienst het standpunt in dat pensioen alleen vervroegd kon ingaan, voor zover de werknemer was gestopt met werken. In deze casus zou dat betekenen dat het pensioen voor maximaal 40% zou kunnen ingaan. Pensioenuitvoerders vroegen bij een (gedeeltelijke) vervroeging van de pensioendatum dan ook vrijwel standaard om een verklaring waaruit bleek in welke mate de werknemer was gestopt met werken.

Het hiervoor beschreven standpunt is door de Belastingdienst losgelaten, althans als het gaat om een pensioenvervroeging niet eerder dan op 60-jarige leeftijd. In deze casus is de werknemer 61 jaar oud, dus is deze vrij om zelf te bepalen in welke mate hij/zij het pensioen al wil laten ingaan. Zou de werknemer het pensioen al op zijn 59e willen laten ingaan, dan zou dat maximaal voor 40% mogelijk zijn geweest.

Het is verstandig om in de pensioenregeling zelf na te gaan in welke mate de pensioenuitvoerder aan de gewenste vervroeging meewerkt.

Verder betekent vervroegen van de ingangsdatum van de uitkering ook actuarieel herrekenen, zodat het ouderdomspensioen wel eens fors omlaag zou kunnen gaan.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken Vivat Verzekeringen

Logo vivat

Korte berichten

Tweede Kamer praat over modernisering van het belastingstelsel

De Tweede Kamer heeft op 25 maart gesproken met vakbonden, werkgeversorganisaties, belastingexperts en hoogleraren. Er bleken veel verschillende meningen te zijn over dit onderwerp.
Oud-PvdA-staatssecretaris Vermeend - verantwoordelijk voor de Belastingherziening 2001 en het huidige boxensysteem - is van mening dat de politiek het vooral niet te overhaast moet doen. "Je hebt hier minstens drie jaar voor nodig, want je maakt een stelsel voor een langere periode."
Politiek, bedrijfsleven en vakbonden zijn het erover eens dat de belasting op arbeid omlaag moet. De verlaging van loonbelasting moet gecompenseerd worden met andere belastinginkomsten. En over de vraag hoe dat moet, verschillen de meningen. Een veel geopperde oplossing is het verhogen van de BTW. VNO-NCW vreest dat de consumptie daardoor instort met als gevolg het verlies van banen.
Onderzoeker Cnossen van het Centraal Planbureau vindt dat de verschillende BTW-tarieven en uitzonderingen moeten worden afgeschaft. Hoogleraar fiscale economie – en een van de auteurs van het plan voor een belastingherziening door de commissie-Van Dijkhuizen – Kavelaars zegt dat het ideale percentage 25% is.
De deskundigen zijn ook van mening dat rekening moet worden gehouden met nieuwe ontwikkelingen. De bijna 900.000 zzp'ers bestaan fiscaal niet. Er zijn belastingen voor werknemers en voor bedrijven. Volgens Hans Biesheuvel van ONL moet er een derde belastinggrondslag komen voor deze zelfstandig professionals.
(Nos.nl, 25 maart 2015)

Uitkering afkoopsom oud-regime lijfrente terecht gedeeltelijk belast

Recent heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een uitspraak gedaan over een oud-regime lijfrente, waarbij premies van het belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting in aftrek kunnen worden gebracht. In dit geval betrof het een kapitaalverzekering met een lijfrenteclausule waarbij een arbeidsongeschiktheidsclausule was opgenomen.
De arbeidsongeschiktheidsclausule zorgde voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. In geschil was of de uitkering uit de kapitaalverzekering met lijfrenteclausule als een vergoeding kan worden gezien voor een door arbeidsongeschiktheid veroorzaakt verlies van verdiencapaciteit. In dat geval zou de uitkering namelijk onbelast zijn.
Het hof bevestigt in haar uitspraak de eerdere uitspraak van Rechtbank Gelderland, dat de door belastingplichtige ontvangen uitkering niet voorziet in een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Als gevolg hiervan heeft de inspecteur de uitkering terecht belast voor zover de uitkering hoger was dan de door belanghebbende betaalde premies, die in het verleden niet op het belastbaar inkomen in aftrek zijn gebracht (saldomethode).
(Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1368)

Korte berichtenlabel

Korte berichten