FA Nieuwsbrief November 2014

Jaargang 3 nummer 4

In de vorige Nieuwsbrief is het eerste artikel in de reeks over de (fiscale aspecten van de) eigen woning verschenen. In deze Nieuwsbrief is deel 2 - geschreven door Remco Alkemade - opgenomen. Het artikel toont welke aspecten de aandacht van een doorstromer op de woningmarkt verdienen.

Rachel van den Braak en Aloys Bart gaan in hun bijdrage in op de Wet Werk en Zekerheid. Zij staan met name stil bij de ontslagmogelijkheden rondom de pensioenleeftijd, doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd en pensioenopbouw in die periode.

Verder hebben we een artikel met een update over het Belastingplan 2015 en de ontwikkelingen rondom het nettopensioen en de nettolijfrente.

In de Praktijkcase krijgt u antwoord op de vraag of een bestaande lijfrenteverzekering kan worden ingezet als alimentatielijfrente.

In de Korte berichten hebben we onder meer een uitspraak van de Hoge Raad opgenomen. Die is al weer gedeeltelijk achterhaald door uitspraken van staatssecretaris Wiebes, zoals te lezen is in de bijdrage over het Belastingplan 2015.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]

drs. Kees van Oostwaard
Eindredacteur Financieel Actief

Artikelen

Doorstromers op de woningmarkt

Remco Alkemade

Op het gebied van de eigen woning is in de fiscale wetgeving het nodige gewijzigd per 1 januari 2013. Dit heeft tot gevolg dat in bepaalde situaties verschillende (fiscale) regimes van toepassing kunnen zijn. Het oude regime (het overgangsrecht) en het nieuwe regime per 1 januari 2013. Voor verschillende doelgroepen willen we in kaart brengen wat hierbij de fiscale aandachtspunten zijn.
In de eerste editie zijn de starters op de woningmarkt behandeld. De volgende doelgroep die de aandacht verdiend zijn de eigenwoningbezitters die de volgende stap willen zetten (“de doorstromers”). Doorstromers kunnen groter gaan wonen maar ook kleiner. In dit artikel beschrijf ik de fiscale aandachtspunten waar een doorstromer op de woningmarkt mee te maken kan krijgen. Oordeel zelf of de wetgeving op het gebied van de eigen woning overzichtelijk en begrijpelijk is!

Het oude regime tot en met 2012 (overgangsrecht) 1)

Doorstromers zijn in bezit van een eigen woning en hebben een eigenwoningschuld. Voor het overgangsrecht is de hoogte van de eigenwoningschuld per 31 december 2012 van belang voor de toekomst. Dit noemen we de zogenaamde “bestaande eigenwoningschuld”. 2) De nieuwe geldende wetgeving per 1 januari 2013 voor de eigen woning geldt niet voor de bestaande eigenwoningschuld. Bestaande eigenwoningschulden kunnen zonder fiscale gevolgen worden overgesloten. Hiermee blijven de oude regels (van vóór 2013) nog steeds van toepassing. Onder het oude regime was het bijvoorbeeld niet verplicht om de eigenwoningschuld af te lossen voor het in aftrek brengen van hypotheekrente.  

Hypotheekrenteaftrek

Om hypotheekrente in aftrek te brengen van je belastbare inkomsten in box 1 dient de hypotheek te worden gebruikt voor de aankoop, het onderhoud en/of de verbetering van de eigen woning. 3) Er dient bij het bepalen van de eigenwoningschuld wel rekening te worden gehouden met de ‘bijleenregeling’ (zie paragraaf bijleenregeling).
De renteaftrek geldt voor maximaal dertig jaar. Voor de eigenwoningschulden die al aanwezig waren op 1 januari 2001, geldt dat de periode van dertig jaar op die datum is ingegaan. De rente voor die schulden kan worden afgetrokken tot en met 31 december 2030. 4) Voor elke nieuwe lening geldt bovendien een eigen dertigjaarsperiode. Als bijvoorbeeld naast de aanschaf van de woning, in een ander jaar ook een verbouwing is gefinancierd, gelden verschillende dertigjaarsperiodes (die op verschillende tijdstippen eindigen).

Termijn overgangsrecht

Het is dus mogelijk om de bestaande eigenwoningschuld over te sluiten zonder het verlies van het oude regime. Aan de oversluiting zit wel een termijn gekoppeld waarbinnen deze moet plaatsvinden, wil het overgangsrecht voor doorstromers behouden blijven. 5)

Voorbeeld
In 2005 heb je een woning gekocht met een aflossingsvrije eigenwoningschuld van € 200.000. Deze woning heb je in juli 2014 verkocht voor € 200.000. In dit geval kun je de aflossingsvrije eigenwoningschuld uiterlijk tot 31 december 2015 laten herleven. Wanneer je op of na 1 januari 2016 weer een nieuwe woning zou kopen dien je rekening te houden met de nieuwe wetgeving.

 

De termijn (uiterlijk het daaropvolgende kalenderjaar) is van toepassing op een gehele aflossing (oversluiting) maar ook wanneer er een gedeeltelijke aflossing heeft plaatsgevonden. Binnen de termijn kan een gedeeltelijke aflossing herleven onder het oude regime mits het bedrag maar wordt aangewend voor de verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning. Wanneer een doorstromer verhuist naar een goedkopere woning wordt het bedrag dat de eigenwoningschuld lager is dan de bestaande eigenwoningschuld per 31 december 2012 gezien als aflossing.

Fiscale spaarproducten voor de eigen woning

Onder het oude regime was het dus mogelijk om onder voorwaarden een aflossingsvrije financiering te hebben die kwalificeerde voor renteaftrek. Hoewel de naam anders doet vermoeden, moet bij een aflossingsvrije financiering wel aan het einde van de looptijd voldoende geld beschikbaar  zijn om de lening terug te kunnen betalen. Dit kan bijvoorbeeld worden opgelost door er zelf voor te sparen. Er kan ook gebruik worden gemaakt van andere mogelijkheden: de zogenoemde fiscale spaarproducten, oftewel de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), de spaarrekening eigen woning (SEW) en de beleggingsrekening eigen woning (BEW).
Er zijn ook nog oudere spaarproducten, de zogenoemde (pre) brede herwaardering kapitaalverzekeringen. Dit zijn spaarproducten waarop specifieke vrijstellingen op van toepassing kunnen zijn, maar het gaat dit artikel te buiten om deze ook mee te nemen.
Veel doorstromers zullen een aflossingsvrije financiering, een spaarproduct of een combinatie hiervan hebben afgesloten. Voor per 31 december 2012 bestaande spaarproducten geldt eveneens overgangsrecht. 6) Bij vervreemding van de eigen woning of oversluiting van de schuld en het fiscale spaarproduct geldt voor spaarproducten praktisch gezien dezelfde termijn als voor eigenwoningschulden. Voor doorstromers is het bij verkoop van de oude woning dus belangrijk om deze termijn in de gaten te houden. Als deze termijn verloopt, geldt namelijk de nieuwe wetgeving.

Verhoging kapitaal of inleg en verlengen niet meer mogelijk 7)
Om het overgangsrecht te kunnen blijven behouden gelden bepaalde voorwaarden. De rechten uit de verzekering (KEW) of rekening (SEW of BEW) mogen niet meer verbeteren. De oude regels zijn daarom niet langer van toepassing als:
• Het gegarandeerde kapitaal van het product na 31 december 2012 wordt verhoogd of als de looptijd wordt verlengd.
• De premie of de inleg na 31 december 2012 wordt verhoogd als het product geen gegarandeerd kapitaal heeft of als de looptijd wordt verlengd.
Als de bovenstaande situaties zich voordoen verliest het spaarproduct het overgangsrecht en wordt het product geacht te zijn afgekocht. Het saldo (waarde van het product op moment van verlies overgangsrecht minus de totaal betaalde premie op dat moment) wordt in box 1 belast.
Daarna wordt de waarde van de verzekering of rekening jaarlijks in box 3 belast. De premie/inleg kan wel worden verhoogd zonder verlies van het overgangsrecht als dit contractueel is afgesproken. Bijvoorbeeld een contractueel voorziene verhoging van de premie/inleg bij het aflopen van een rentevaste termijn.

Het nieuwe regime vanaf 1 januari 2013 8)

Hoe zijn de regels als op of na 1 januari 2013 een (nieuwe) hypotheek gebruikt wordt voor de aankoop, het onderhoud en/of de verbetering van de eigen woning? Dan is de rente aftrekbaar van het belastbare inkomen in box 1 als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de hypotheek is schriftelijk overeengekomen;
• het is een lineaire danwel annuitaire hypotheek die in maximaal 360 maanden volledig wordt afgelost, en
• aan de verplichting tot aflossing wordt voldaan (aflossingseis). 9)
De renteaftrek geldt voor maximaal 360 maanden. Evenals bij bestaande eigenwoningschulden dient rekening gehouden te worden met de ‘bijleenregeling’ (zie hierna paragraaf bijleenregeling).
Wanneer een doorstromer na 1 januari 2013 de bestaande eigenwoningschuld oversluit en verhoogt omdat de doorstromer bijvoorbeeld duurder gaat wonen, dan geldt alleen voor deze verhoging de nieuwe wetgeving. Doorstromers kunnen evenals starters dus te maken krijgen met de nieuwe wetgeving. Voor de verdere aandachtspunten hierbij verwijs ik naar het artikel starters op de woningmarkt naar de paragraaf “eigenwoningschuld”. Doorstromers hebben evenals starters ook van doen met het eigenwoningforfait. In het artikel starters op de woningmarkt in de paragraaf “eigenwoningforfait”  is hier meer over te lezen. Naast de fiscale aandachtspunten zoals beschreven in het artikel voor starters gelden er voor doorstromers onder de nieuwe wetgeving nog meer aandachtspunten.

Aandachtspunten doorstromers onder het nieuwe regime

Meerdere leningdelen
Het is natuurlijk mogelijk dat in 2013 een starter met een partner de woningmarkt betreedt. Bij aankoop van een eigen woning dient dan te worden voldaan aan de nieuwe wetgeving. Wanneer deze starter in 2014 bijvoorbeeld zou scheiden van zijn partner en de (voormalige) starter koopt weer een nieuwe woning, dan kan deze te maken krijgen met verschillende leningdelen.

Voorbeeld
Je hebt op 2 januari 2013 met je inmiddels ex-man een woning gekocht voor € 120.000 (looptijd 360 maanden). De helft van de woning en de eigenwoningschuld is jouw eigendom. De oude woning wordt in 2013 verkocht voor € 120.000. Vervolgens vindt de scheiding plaats en op 2 januari 2014 koop je een nieuwe woning van opnieuw € 120.000. Voor het behoud van renteaftrek is het dan van belang dat er twee leningdelen van € 60.000 worden opgemaakt. Leningdeel 1 waarbij nog recht is op 348 (360 -/- 12) maanden renteaftrek en leningdeel 2 waarbij nog 360 maanden de rente in aftrek kan worden gebracht.

 

Wanneer er maar één leningdeel zou ontstaan met een looptijd van 360 maanden dan gaat de renteaftrek verloren voor de gehele eigenwoningschuld. Immers de looptijd van de lening mag niet langer zijn dan maximaal 360 maanden en er dient te worden voldaan aan de aflossingseis. 10)
Met betrekking tot echtscheidingen zijn er overigens fiscaal nog veel aandachtspunten. In een volgend deel van deze reeks over de eigen woning zal hier meer aandacht aan worden besteed. Het voornoemde betreft een praktisch aandachtspunt. Naast dit punt kun je onder de nieuwe wetgeving ook nog met het volgende te maken krijgen.

Aflossingsstand 11)
Voor eigenwoningschulden waarop de nieuwe wetgeving van toepassing is, dient bij vervreemding van de eigen woning en de eigenwoningschuld, naast de bijleenregeling (zie hierna paragraaf bijleenregeling) ook rekening te worden gehouden met de aflossingsstand. De aflossingsstand is de stand van de resterende looptijd en het resterende bedrag van de eigenwoningschuld op het fiscale toetsmoment bijvoorbeeld vervreemding. Het aflossingsvereiste wordt gekoppeld aan degene die de eigenwoningschuld is aangegaan. Het is denkbaar dat deze koppeling verdwijnt op een tweetal momenten. Deze momenten zijn verhuizing naar een goedkopere eigen woning en tijdelijke huur van een woning. De aflossingsstand kan worden vastgelegd in een beschikking.

Voorbeeld
Je hebt op 1 januari 2013 een annuïtaire hypotheek van € 200.000 afgesloten. Na vijf jaar, op 1 januari 2018, verkoop je de woning voor € 180.000. Het eerste wat je nu moet doen is de maximale eigenwoningschuld bepalen. De eigenwoningschuld bedraagt op dat moment € 180.000 met een resterende looptijd van 25 jaar. Je hebt namelijk € 20.000 (annuïtair) afgelost op de schuld van  € 200.000. Op 1 januari 2020 koop je een nieuwe woning voor € 150.000. Op de oude woning werd geen eigenwoningreserve gerealiseerd dus daar hoeft geen rekening mee te worden gehouden. Je hebt van je eerste woning nog een schuld lopen van € 180.000. Daarvan loopt dus nu nog € 150.000 door. Voor deze € 150.000 resteert nog een aflostermijn van 25 jaar. Het restant van € 30.000 (€ 180.000 minus € 150.000) is de aflossingsstand. Voor deze aflossingsstand geldt ook nog een aflossingstermijn van 25 jaar. Vervolgens verkoop je na vijf jaar deze woning voor € 130.000. Er ontstaat geen eigenwoningreserve omdat je ook maar € 130.000 schuld nog hebt. Er moest namelijk € 20.000 worden afgelost in de afgelopen vijf jaar. De aflossingsstand bedraagt dan € 130.000 met nog twintig jaar te gaan. Nu ga je in dat zelfde jaar een woning kopen voor € 200.000. Dan wordt de schuld opgedeeld in drie delen namelijk  € 130.000 met nog een looptijd van twintig jaar, € 30.000 met nog een looptijd van 25 jaar. Dit was de aflossingsstand die nog is blijven staan van de vorige woning. En een nieuwe schuld van € 40.000 met een looptijd van dertig jaar. 

 

Periode van renteaftrek

Zoals we hebben kunnen zien kunnen doorstromers te maken krijgen met het oude regime en het nieuwe regime. Dit kan ieder afzonderlijk danwel in combinatie met elkaar. Maar als er vóór 1 januari 2013 een bestaande eigenwoningschuld is geweest en door bijvoorbeeld het verloop van de termijn het overgangsrecht verloren is gegaan, hoe zit het dan met de nog resterende periode van renteaftrek?
Een eigenwoningschuld die na 1 januari 2013 ontstaat en die niet onder het overgangsrecht valt, moet voldoen aan de nieuwe wetgeving. Een belangrijk vereiste daarbij is dat de schuld volledig moet worden afgelost. Deze verplichting moet ook feitelijk worden nagekomen. Het verstreken deel van de looptijd van voorgaande tot de eigenwoningschuld behorende schulden (overgangsrecht) verkort de periode waarin de nieuwe schuld geheel moet worden afgelost (en daardoor ook de resterende periode waarin recht op renteaftrek bestaat). 12)
In deze situaties wordt de periode waarin op de schuld onder het nieuwe recht moet worden afgelost, verkort met de verstreken periode waarin niet hoefde te worden afgelost. De verkorting van de aflosperiode betekent niet alleen een verkorting van de periode van renteaftrek, maar ook dat sneller moet worden afgelost dan bij een nieuw aflossingsschema (nieuwe recht). Dit heeft hogere maandlasten tot gevolg. Dit was niet de bedoeling van de wetgever. Daarom is het toegestaan om de financiering wel voor 360 maanden af te sluiten. Alleen gaat de renteaftrek dan verloren na 360 maanden minus de al eerder genoten periode aan renteaftrek onder het overgangsrecht.

Voorbeeld
Je hebt per 1 januari 2001 een eigen woning gekocht waarvoor een hypotheek is afgesloten van 
€ 100.000. In 2011, na precies tien jaar, verkoop je deze woning weer voor € 100.000. In de tussenliggende periode heb je niets afgelost. In 2013 koop je een nieuwe woning waarvoor de totale kosten € 150.000 bedragen. Voor € 100.000 heb je nog gedurende 240 maanden (360 maanden -/- 120 maanden) recht op aftrek van eigenwoningrente, mits vanaf het aangaan van de schuld in 2013 wordt voldaan aan de nieuwe wetgeving. Voor de overige € 50.000 van de eigenwoningschuld geldt een recht op aftrek van eigenwoningrente van 360 maanden, mits wordt voldaan aan de nieuwe wetgeving. Je mag de gehele financiering dus wel afsluiten met een looptijd van 360 maanden zonder dat de renteaftrek verloren gaat.

 

Specifieke bepalingen doorstromers

Voor doorstromers gelden - naast de hierboven beschreven regimes en de regelgeving omtrent de periode van renteaftrek - ook nog specifieke bepalingen waar zij mee te maken kunnen krijgen.

Fictiebepaling(en)

In principe kunnen fiscale partners gezamenlijk maar één eigen woning hebben en daarvoor ook renteaftrek. Het kan natuurlijk voorkomen dat doorstromers de oude woning in de verkoop plaatsen en nog niet verkocht hebben. Dit terwijl er al wel een nieuwe woning is aangekocht. De fiscale wetgeving kent echter zogenaamde fictiebepaling(en) zoals de verhuisregeling. 13) De verhuisregeling geldt voor een leegstaande woning die te koop staat en in het kalenderjaar of in één van de drie voorafgaande jaren een eigen woning is geweest van belastingplichtige. De woning moet het hoofdverblijf zijn geweest, leegstaan en te koop worden aangeboden. In dat geval kwalificeren zowel de oude als de nieuwe woning als eigen woning en kan de rente in aftrek worden gebracht. De driejaarsperiode is tijdelijk en was voorheen twee jaar. Echter, vanaf 1 januari 2015 wordt de periode structureel drie jaar als het Belastingplan 2015 wordt aangenomen.
Wanneer de oude woning niet wordt verkocht kan ook worden gekozen om deze te verhuren. Hiervoor geldt een regeling van tijdelijke verhuur. 14) Wordt de woning in de driejaarsperiode tijdelijk verhuurd, dan kan na de periode van verhuur de woning weer worden aangemerkt als een eigen woning. De rente is dan weer aftrekbaar gedurende de resterende termijn van de driejaarsperiode. Voorwaarde is wel dat de driejaarsperiode nog niet is geëindigd. De woning valt in de periode van verhuur in box 3. De betaalde rente over de eigenwoningschuld is gedurende de periode van verhuur niet aftrekbaar. Daar staat tegenover dat de huurinkomsten onbelast zijn.

Bijleenregeling

De bijleenregeling beperkt de (hypotheek)renteaftrek voor doorstromers die hun oude woning verkopen en de overwaarde niet investeren in de nieuwe woning. De overwaarde is het positieve verschil tussen de verkoopopbrengst (minus verkoopkosten) en de eigenwoningschuld op diezelfde woning. Fiscaal wordt dit ook wel de eigenwoningreserve genoemd. 15) De eigenwoningreserve geldt voor een periode van drie jaar en daarna vervalt deze. De Belastingdienst gaat er vanuit dat de overwaarde wordt gebruikt voor de financiering van de nieuwe woning. Wanneer de overwaarde of een gedeelte daarvan niet voor de financiering van de nieuwe woning wordt gebruikt dan is de rente over dat deel van de hypothecaire lening niet aftrekbaar. Doorstromers kunnen zoals gezegd duurder en goedkoper gaan wonen wat tot de volgende uitwerkingen kan leiden.

Voorbeeld
Stel, je gaat duurder wonen. Je hebt nu een huis dat je verkoopt voor € 250.000 en de verkoopkosten bedragen € 5.000. Je hypotheek is € 200.000. De overwaarde is dan € 45.000 (€ 245.000 - 
€ 200.000). Je nieuwe huis kost € 300.000. Dat betekent dat je de rente over een hypotheek van maximaal € 255.000 mag aftrekken (€ 300.000 - € 45.000).
Stel, je gaat goedkoper wonen en realiseert dezelfde eigenwoningreserve als in het voorbeeld hiervoor. Je nieuwe huis kost € 175.000. Dat betekent dat je de rente over een hypotheek van maximaal € 130.000 mag aftrekken (€ 175.000 - € 45.000).

 

Restschuld

Een restschuld ontstaat als de verkoopprijs van de eigen woning lager is dan de eigenwoningschuld. De rente over deze restschuld is met ingang van 1 januari 2013 gedurende tien jaar aftrekbaar in box 1, mits de restschuld ontstaat in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Deze termijn wordt opgerekt naar vijftien jaar wanneer het Belastingplan 2015 wordt aangenomen. De faciliteit is ook van toepassing als er geen eigen woning meer is. Ook geldt er geen aflossingsvereiste voor de restschuld. 16)

Voorbeeld
Stel, je verkoopt je huis voor € 250.000 en de eigenwoningschuld bedraagt € 300.000. Er ontstaat op dat moment een restschuld van € 50.000. De rente van deze restschuld kun je dus een beperkte periode in aftrek brengen.

 

Een restschuld kan ook op een ander moment ontstaan dan bij verkoop van de woning . In sommige situaties kan de woning namelijk voor de inkomstenbelasting verplaatsen van box 1 naar box 3. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als:
• je verhuisd bent en je vorige huis al langer dan drie jaar te koop staat;
• jij en je partner uit elkaar zijn en een van jullie al meer dan twee jaar geleden is verhuisd.
Hierdoor kan de periode van renteaftrek dus eerder ingaan dan bij daadwerkelijke vervreemding van de woning. Dit kan dus gevolgen hebben voor de periode van renteaftrek en de hoogte van de restschuld waarvan de rente mag worden afgetrokken.

Slot

Een opsomming van de belangrijkste fiscale aandachtspunten voor doorstromers op het gebied van de eigen woning leert ons dat er behoorlijk wat zaken zijn om rekening mee te houden. Dit betekent dat de doorstromer eigenlijk een behoorlijke kennis van de fiscale wetgeving dient te hebben wil hij of zij het nog allemaal goed kunnen begrijpen en volgen. In de inleiding vroeg ik zelf een oordeel te vormen.
Ik ben van mening dat wetgeving begrijpelijk en overzichtelijk moet zijn voor belastingplichtigen. Dus ook voor doorstromers. Begrijpelijk en overzichtelijk hangen ook samen met elkaar. Om dit te realiseren is eenvoud een belangrijk element. Dit wordt ook beaamd vanuit de politiek. De wetgeving moet eenvoudiger ook op het gebied van de eigen woning. Alleen met alle aandachtspunten waar een doorstromer op moet letten is daar geen meer sprake van. Om fiscaal zo min mogelijk risico te lopen en het optimale uit jouw situatie te halen moet je eigenlijk schakelen met een specialist. Het zelf bijhouden, begrijpen en overzien is eigenlijk niet wat de overheid van een doorstromer kan vragen als we al het bovenstaande in overweging nemen. De politiek schiet hiermee haar doel ver voorbij. Het zou daarom niet gek zijn om de wetgeving op het gebied van de eigen woning nog eens kritisch te bekijken. De vraag is of dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren. Stelling vanuit het kabinet is nu in ieder geval dat we de regels voor de eigen woning niet opnieuw moet wijzigen omdat dit onzekerheid geeft voor de woningmarkt. Het resultaat is wel dat de eigenwoningbezitter hier de dupe van is. 

1) Artikel 10bis1 e.v. Wet inkomstenbelasting 2001
2) Artikel 10bis1, Wet inkomstenbelasting 2001
3) Artikel 10bis1, Wet inkomstenbelasting 2001, jo. artikel 3.119a, Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 3.111, Wet inkomstenbelasting 2001
4) Artikel 10bis10, Wet inkomstenbelasting 2001
5) Artikel 10bis1, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001
6) Artikel 10bis2, lid 3, Wet inkomstenbelasting 2001
7) Artikel 10bis2, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001
8) Artikel 3.111 e.v.  Wet inkomstenbelasting 2001
9) Artikel 3.119a, Wet inkomstenbelasting 2001
10) Artikel 3.119a en 3.119c, Wet inkomstenbelasting 2001
11) Artikel 3.119d, Wet inkomstenbelasting 2001
12) Artikel 3.119c, lid 4, Wet inkomstenbelasting 2001
13) Artikel 3.111, lid 2, Wet inkomstenbelasting 2001
14) Artikel 3.111, lid 2, Wet inkomstenbelasting 2001
15) Zie voor de exacte werking artikel 3.119aa, Wet inkomstenbelasting 2001
16) Artikel 3.120a, Wet inkomstenbelasting 2001

De Wet Werk en Zekerheid: ‘Pensioenontslag, doorwerken en pensioenopbouw na de AOW-leeftijd’

mr. Rachel van den Braak en mr. Aloys Bart

Het zal u niet ontgaan zijn, maar het arbeidsrecht wijzigt ingrijpend. Dit komt door een nieuwe wet: de Wet Werk en Zekerheid. Deze wet wordt in fases ingevoerd. En de eerste veranderingen vinden al plaats per 1 januari 2015. De nadruk ligt straks bij ‘werkzekerheid’ in plaats van ‘baanzekerheid’. Door deze wet worden ook de mogelijkheden rondom het pensioenontslag verruimd. En worden de regels rondom doorwerken na de AOW-leeftijd versoepeld. In hoeverre wijzigt ‘de pensioenopbouw na de AOW-leeftijd’ door de Wet Werk en Zekerheid? Wij lichten dit hierna toe.

Verruiming van pensioenontslag wettelijk vastgelegd

In de Wet Werk en Zekerheid worden de ontslagmogelijkheden rondom de pensioenleeftijd verruimd. De werkgever mag de arbeidsovereenkomst van een werknemer opzeggen bij het bereiken van de AOW-leeftijd of de voor hem of haar geldende afwijkende pensioenleeftijd. In 2014 ligt de AOW-leeftijd op 65 jaar en 2 maanden. De opzegging door de werkgever mag zonder toestemming (ontslagvergunning) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of instemming van de werknemer. Dit geldt ook als er niets over pensioenontslag is geregeld in de cao of arbeidsovereenkomst. Uiteraard moet de werkgever wel kunnen aantonen wat de pensioenleeftijd is voor de werknemer als deze afwijkt van de AOW-leeftijd. Deze verruiming is vanaf 1 juli 2015 wettelijk vastgelegd.
Is de werknemer pas in dienst gekomen na het bereiken van de AOW-leeftijd of afwijkende pensioenleeftijd? Of zijn er afwijkende afspraken over pensioenontslag in de arbeidsovereenkomst gemaakt? Dan is vooraf wel toestemming nodig van het UWV voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst dus beëindigen op de AOW-gerechtigde leeftijd of op een andere voor de werknemer geldende pensioenleeftijd. Helaas laat de wetgever onduidelijkheid bestaan over wat precies met een afwijkende pensioenleeftijd wordt bedoeld. De wetgever geeft aan dat dat de leeftijd is waarop voor de werknemer het recht op pensioen ontstaat. Maar ontstaat dat recht dan op de in de pensioenregeling afgesproken pensioenleeftijd? Of ontstaat dat recht op de datum waarop de werknemer feitelijk zijn pensioen in laat gaan? In veel pensioenregelingen is namelijk de mogelijkheid tot deeltijdpensioen, vervroegen en uitstellen van de pensioendatum opgenomen. Verder betekent ‘pensioenrecht’ in de Pensioenwet het recht op een ingegaan pensioen. Bovendien is het goed om te beseffen dat de afgesproken pensioenleeftijd in het pensioenreglement met name bedoeld is als rekenleeftijd. Op basis van deze rekenleeftijd wordt de jaarlijkse pensioenopbouw bepaald en niet per definitie de datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat.
De wetgever had er goed aan gedaan om het begrip afwijkende pensioenleeftijd nader te definiëren als de afgesproken pensioenleeftijd zoals deze in de pensioenregeling bedoeld wordt. Want als de wetgever de datum bedoelt dat het pensioen van de werknemer feitelijk ingaat, dan weten werknemer en werkgever van te voren niet wat die datum zal zijn. Nu een nadere definitie vanuit de wet ontbreekt, is het des te belangrijker dat zowel voor de werkgever en voor de werknemer duidelijk is wat de eventuele afwijkende pensioendatum is.
Over een ding is de wetgever wel duidelijk geweest. De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid is van toepassing bij een ontslag vanwege het bereiken van een pensioengerechtigde leeftijd die vóór de AOW-leeftijd ligt. De werkgever moet dan aantonen dat voor het ontslag een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een functioneel leeftijdsontslag bij zware of belastende beroepen.
Ook al is pensioenontslag straks wettelijk geregeld, werkgevers en werknemers doen er verstandig aan pensioenontslag te regelen in de cao of arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat in de arbeidsovereenkomst of cao de AOW-leeftijd of een afwijkende pensioenleeftijd wordt opgenomen als de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Zo weten werkgever en werknemers van te voren waar ze aan toe zijn.
Niet elke datum kan als afwijkende pensioenleeftijd worden opgenomen in een pensioenontslagbeding. De genoemde pensioenleeftijd moet echt aantoonbaar ‘de pensioenleeftijd’ zijn, die voor de werknemer geldt.

Overheid wil werken na het bereiken van de AOW- leeftijd stimuleren

Gaat een werknemer na de AOW-leeftijd werken? Dan gelden de huidige bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek over arbeidsvoorwaarden en ontslag. Wel heeft de overheid het wetsvoorstel ‘Wegnemen belemmeringen doorwerken na AOW gerechtigde leeftijd’ aangekondigd. De overheid wil namelijk werken ná het bereiken van de AOW-leeftijd stimuleren. Met dit wetsvoorstel wordt het voor werkgevers aantrekkelijker om AOW‘ers in dienst te nemen. De overheid heeft bijvoorbeeld het plan om de verplichte loondoorbetaling bij ziekte te beperken tot 6 weken (in plaats van 104 weken bij een jongere werknemer). Ook wil de overheid een verruiming van de mogelijkheid om tijdelijke contracten aan te gaan met gepensioneerden. Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State gestuurd en wordt openbaar na indiening bij de Tweede Kamer.

Pensioenopbouw na de AOW-leeftijd

Als de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd op de AOW-leeftijd stopt ook de pensioenopbouw. Maar dit kan anders liggen als de werkgever en werknemer de arbeidsovereenkomst voortzetten. Want ook bij doorwerken na de AOW-leeftijd is pensioenopbouw mogelijk. Uiteraard moet hiervoor wel fiscale ruimte zijn. Bovendien hangt het af van het pensioenreglement. Zoals eerder opgemerkt is de afgesproken pensioenleeftijd in de pensioenregeling met name een rekenleeftijd. Gaat de pensioenregeling uit van een afwijkende pensioenleeftijd (niet de AOW-leeftijd maar een leeftijd daarna)? Dan zal de pensioenopbouw ongewijzigd doorlopen. In ieder geval tot de afgesproken pensioenleeftijd zoals deze in het pensioenreglement is opgenomen. Verder is in veel pensioenregelingen uitstel van de pensioendatum met pensioenopbouw opgenomen. Dat betekent dat tijdens de uitstelperiode door een werknemer de pensioenopbouw gecontinueerd wordt bij voortzetting van het dienstverband na de afgesproken pensioenleeftijd.
Uiteraard kunnen werkgever en werknemer in de nieuwe (voortgezette) arbeidsovereenkomst afwijkende afspraken maken ten opzichte van de vorige arbeidsovereenkomst. Die afwijkende afspraken zijn echter niet zonder grenzen. Zo is het bijvoorbeeld niet zonder meer toegestaan een lager loon voor hetzelfde werk af te spreken enkel en alleen vanwege het bereiken van een bepaalde leeftijd. En naar onze mening geldt dat in principe ook voor pensioenopbouw.
Maar als er na de AOW-leeftijd geen pensioenopbouw wordt toegezegd, dan kan dit ook gevolgen hebben voor het overlijdensrisico. De werknemer kan in die periode mogelijk niet verzekerd zijn voor het overlijdensrisico. Als het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd, dan is er geen dekking. De dekking voor het overlijdensrisico zal de werknemer op een andere wijze moeten regelen. Door bijvoorbeeld (een deel van) het pensioen (ouderdomspensioen met 70% overgang op de partner bij overlijden) al in te laten gaan.

Maak goede afspraken!

De versoepeling van het ontslagrecht rondom de ‘pensioendatum’ geeft stof tot nadenken over de afspraken die de werkgever en werknemer maken over pensioen. In veel gevallen is de afgesproken pensioenleeftijd in de pensioenregeling van de werknemer verhoogd naar 67 jaar. Of wordt deze aankomend jaar verhoogd als gevolg van fiscale versoberingen. Maar de AOW-leeftijd bedraagt 65 jaar en 2 maanden (in 2015 65 jaar en 3 maanden). Het opzeggen van de arbeidsovereenkomst op de AOW-leeftijd betekent een lager pensioenresultaat dan de werknemer is voorgespiegeld op grond van de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Dit kan voor de werknemer mogelijk voor een verrassing zorgen.
Staat de ontslagbepaling in de arbeidsovereenkomst nog op 65 jaar dan kan de arbeidsovereenkomst in veel gevallen niet zonder toestemming van het UWV worden opgezegd vanwege het bereiken van de 65- jarige leeftijd, nu de AOW-gerechtigde leeftijd 65 jaar en 3 maanden bedraagt. In dat geval is voortzetting van de arbeidsovereenkomst inclusief pensioenopbouw vereist.
Willen werknemer en werkgever na het pensioenontslag weer een arbeidsovereenkomst sluiten, dan is de vraag onder welke voorwaarden dit gebeurt. Wat staat er in de pensioenregeling? Wordt de pensioendatum uitgesteld en is er dan nog sprake van pensioenopbouw en is de werknemer verzekerd voor het risico bij overlijden?
Om onaangename verrassingen bij zowel werkgever als werknemer te voorkomen is het verstandig dat de arbeidsovereenkomst of cao voorziet in goede afspraken over de datum waarop de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd. Als de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet moeten duidelijke afspraken worden gemaakt over de pensioenopbouw.

Dit artikel is eerder verschenen in Update van Zwitserleven.

Herfst 2014: ontwikkelingen Belastingplan 2015 en nettopensioen/nettolijfrente

Kees van Oostwaard Athora

Een jaar geleden schreef ik op deze plaats over de ontwikkelingen rondom het Belastingplan 2014 en de pensioenversobering. De eerste herfststorm had toen net het land verlaten. Een jaar later is er eigenlijk weinig veranderd. We hebben de eerste herfststorm wederom achter de rug en de onderwerpen die besproken moeten worden zijn dezelfde.

Belastingplan 2015

De belangrijkste informatie voor het Belastingplan 2015 volgt uit de Nota naar aanleiding van het verslag. 1) Daarin wordt met name ingegaan op de woningmarktmaatregelen en natuurlijk ook de werkkostenregeling. En hoewel formeel niet behorend tot het Belastingplan 2015 is er ook nieuws over het einde van de extra verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning. Hierover heeft minister Blok voor Wonen en Rijksdienst een brief 2) geschreven.

Woningmarktmaatregelen

Algemeen

Het Belastingplan 2015 is ook aangegrepen om te vragen waarom het kabinet niet verder gaat met het afbouwen van de hypotheekrenteaftrek, nu ook de Europese Commissie aanbeveelt om de woningmarkt geleidelijk verder te hervormen. Het kabinet is van mening dat verder ingrijpen onzekerheid geeft, terwijl de woningmarkt juist gebaat is bij duidelijkheid.

Restschulden

Diverse Kamerleden vragen om ook maatregelen te treffen voor restschulden die ontstaan zijn vóór 29 oktober 2012. 3) Het kabinet geeft aan dat de regeling is bedoeld als crisismaatregel en met name de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Het louter achteraf toekennen van een belastingvoordeel zonder effect op de doorstroming van gevallen van vóór 29 oktober 2012 acht het kabinet niet nodig. In die gevallen was er blijkbaar geen belemmering om de woning met restschuld te verkopen.

De restschulden komen hierna nog verder aan bod bij de extra verhoogde schenkingsvrijstelling.

Verlenging termijn aftrek te koop staande en gekochte woningen

Volgens het Belastingplan 2015 wordt het verlengen van de termijn van twee naar drie jaar voor te koop staande en gekochte woningen structureel gemaakt. Door de Kamer is de vraag gesteld of dit geen nadelig gevolg heeft voor de doorstroming. Het kabinet verwacht geen problemen op dat vlak. Dubbele woonlasten is voor woningeigenaren een nadelige situatie die zij zo snel mogelijk zullen willen beëindigen. Bovendien meent het kabinet dat het hierbij gaat om kleine aantallen woningbezitters in verhouding tot de gehele doorstroom op de markt.

Daar kan wat mij betreft dan weer de vraag worden gesteld waarom voor zo’n kleine groep dan een regeling moet worden getroffen. Maar wat mij betreft is de maatregel wel terecht. Als met betrekkelijk weinig middelen grote persoonlijke drama’s voorkomen kunnen worden, dan is dat positief.

Echtscheiding

Naar aanleiding van de termijnverlenging die hiervoor is besproken vraagt de Kamer of er ook niet een termijnverlenging kan worden doorgevoerd bij echtscheiding. Het kabinet stelt dat de twee jaren in de echtscheidingsregeling ziet op het vertrek uit de voormalige eigen woning en los staat van de verkoop. Wat er ook zij van die stelling, de vragenstellers hadden er beter aan gedaan de problematiek van de (verdeling van de) bestaande eigenwoningschuld aan de orde te stellen. Dan was de structurele verlenging van de termijn wellicht niet zo’n goede kapstok geweest, maar was wel meer de essentie van de problematiek bij scheiding aan de kaak gesteld.

Bij echtscheiding speelt veel meer het probleem dat de bestaande eigenwoningschuld - fiscaal gezien - moet worden verdeeld conform de juridische eigendomsverhoudingen. Bij de veel voorkomende 50/50 eigendomsverhouding betekent dit dat de achterblijvende partner de uitkoop van de vertrekkende partner moet financieren met een annuïtaire hypotheeklening. En dat is niet altijd op te brengen. Terwijl voortzetting van de bestaande schuld goedkoper zou zijn, mits daarvoor ook de volledige renteaftrek zou gelden. Dit probleem is al meermalen geconstateerd, maar het kabinet wenst de praktijk op dit punt niet tegemoet te komen.

Woning in aanbouw

Diverse Kamerleden vragen naar de arresten van de Hoge Raad van 3 oktober 2014 over de woning in aanbouw. Volgens de Hoge Raad is hypotheekrenteaftrek aan de orde vanaf het moment van heien of fundering leggen voor de nieuwe woning. En hoewel het kabinet het met de Hoge Raad eens is over de uitkomst in de specifieke casus, beoogd het kabinet een andere uitleg van het begrip eigen woning. Ook als er ‘concrete stappen zijn gezet waaruit naar redelijke verwachting valt aan te nemen dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd gaan beginnen’ is sprake van een woning in aanbouw. Het kabinet zal met een voorstel tot aanpassing van de wet op dit punt komen. Voortlopend daarop zal een beleidsbesluit worden gepubliceerd.

Vrijstelling schenkbelasting eigen woning

Diverse Kamerleden doen nog een poging om de extra verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning (tot € 100.000) te behouden na 31 december van dit jaar. Vooralsnog houdt het kabinet voet bij stuk. Zij is van mening dat de woningmarkt tekenen van herstel vertoont en dat bovendien de bijdrage van de maatregel aan het herstel moeilijk te toetsen is. Tsja, een maatregel invoeren en dan aan het einde verkondigen dat je het effect van de maatregel niet weet. Niet echt sterk wat mij betreft.

Een ander belangrijk aandachtspunt betreft het volgende. Er zal geen goedkeuring komen voor schenkingen waarvan de administratieve afhandeling pas in 2015 plaatsvindt. Het kabinet vindt de termijn die is geboden - 15 maanden - ruim genoeg is geweest voor het doen en afwikkelen van de schenkingen. In voorkomende gevallen is het dus zaak om niet lang meer te wachten, als een schenking nog wenselijk is.

In dit licht bezien is de uitzondering die het kabinet wel wil maken opmerkelijk. Als in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, komt er een goedkeuring om de vrijstelling van toepassing te laten zijn in 2015 als in 2014 onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen. Daarbij moet de levering van de bouwgrond bij notariële akte in 2014 hebben plaatsgevonden.

Het kabinet steekt een stokje voor constructies waarbij in 2014 wordt geschonken voor verbouwing van woningen die pas na 1 januari 2015 worden verworven. Schenken onder opschortende voorwaarden voor verbouwingen in 2015 en 2016 is immers mogelijk. Maar de woning moet dan dus al wel in 2014 in bezit zijn.

Tot slot kan nog worden gemeld dat de extra verhoogde vrijstelling ook geldt voor schenking waarmee restschulden zijn ontstaan vóór 29 oktober 2012 worden afgelost.

Levensloop

Volgens het kabinet is in 2013 ongeveer de helft van de levenslooptegoeden opgenomen onder gebruikmaking van de zogenoemde 80%-regeling. Het kabinet verwacht nu dat ongeveer 5% van het overgebleven tegoed in 2015 ineens zal worden opgenomen. Ik denk dat het reëel is om uit te gaan van een dergelijk beperkte werking van het opnieuw hanteren van de 80%-regeling voor levensloop. Maar bij zo’n lage belastingopbrengst - € 30 miljoen - moet toch de vraag worden gesteld, waarom opnieuw de 80%-regeling van stal wordt gehaald. Die vraag wordt helaas niet gesteld.

Nettopensioen

Zoals ik direct na Prinsjesdag heb aangegeven, is in het Belastingplan 2015 ook de vormgeving van het nettopensioen concreter gemaakt.

Diverse Kamerleden vinden de regeling voor de nettolijfrente en nettopensioen ingewikkeld en vragen waarom niet de suggestie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) wordt overgenomen. De NOB stelt namelijk voor om de algemene heffingskorting in box 3 voor inkomens hoger dan € 100.000 te verhogen. Het kabinet vindt dat een dergelijke oplossing niet het karakter heeft van een oudedags- of nabestaandenvoorziening en zou bovendien openstaan voor een te grote groep (ook niet werkenden zouden daarvan profiteren). Dat laatste zou natuurlijk in grote mate te verhelpen zijn door de korting dusdanig vorm te geven dat deze uitsluitend openstaat voor belastingplichtigen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.

Ondertussen heeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) de premiestaffels voor nettopensioenregelingen gepubliceerd. Het betreft een staffel met een rekenrente van 4% en een staffel met een rekenrente van 3%.

Het CAP geeft aan dat “met het oog op het karakter en de praktische uitvoerbaarheid van de nettopensioenregeling” besloten is om voor de staffels aan te sluiten bij de berekeningsgrondslagen van de meest ruime premiestaffel (staffel 4) uit bijlage I (4% premiestaffel) en bijlage IV (3% premiestaffel) van het besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M.

De premiepercentages gelden voor beschikbare premieregelingen voor de opbouw van aanspraken op een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen en een nettowezenpensioen.

Inbegrepen zijn zowel de premie voor het op te bouwen nettopensioen over de verstreken diensttijd als de risicopremie voor het aanvullende nettopartnerpensioen en/of het aanvullende nettowezenpensioen over de ontbrekende dienstjaren en het bereikbaar pensioengevend loon in het geval dat de werknemer overlijdt vóór het tijdstip waarop het netto-ouderdomspensioen zou ingaan. In de voorwaarden staat tevens vermeld dat de betaalde premies voor het verzekeren van het aanvullende nettopartnerpensioen en/of het aanvullende nettowezenpensioen over de ontbrekende dienstjaren en/of het bereikbaar pensioengevend loon, in mindering komen op de aan de hand van de premiepercentages vast te stellen maximale inleg in de nettopensioenregeling. Maar als geen nettopartnerpensioen wordt meeverzekerd, heeft dat blijkbaar geen gevolgen. Zo lijkt het althans. Toch een duidelijke - en niet onderbouwde - breuk met de voorwaarden zoals die bij regulier pensioen gelden. En hoe wordt omgegaan met gevallen waarin de werknemer de nabestaandenvoorziening geheel in privé regelt?

De premie voor een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid kan separaat worden toegezegd. Deze premie is dus niet in de staffel verwerkt.

De werkelijke kosten van de nettopensioenregeling kunnen buiten de staffel om in rekening worden gebracht. 4) Dat betekent niet dat dit praktisch ook uitvoerbaar is. Immers, eventuele werknemers die niet deelnemen moeten dezelfde beloning krijgen als deelnemers aan de nettopensioenregeling. Als de werkgever deze kosten buitenom gaat betalen, heeft dat dus ook gevolgen voor niet deelnemers. Maar hoe gaat een werkgever in dat geval dan om met vaste kosten? Is er slechts één deelnemer, dan hebben die kosten betrekking op die ene deelnemer. Treedt nog een deelnemer toe, dan halveren die kosten per deelnemende werknemer, etc. Werkgevers lijken er dus verstandig aan te doen de deelnemers de kosten uit de staffel te laten voldoen.

Kosten voor het afdekken van het beleggingsrisico moeten uit de staffel worden voldaan.

De onderstaande staffels zijn gericht op een ouderdomspensioen dat na veertig jaren van opbouw niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet LB niet tot het pensioengevend loon behoort, dus het loon boven € 100.000.

De gepubliceerde staffels zijn als volgt:

Staffel



Het is goed om te bedenken dat directe inkoop van pensioenuitkeringen met de premiebedragen niet is toegestaan. Achtergrond hiervan is de zogenoemde fiscale hygiëne. Voorkomen moet namelijk worden dat fondsen zich voor langere tijd vastleggen op uitkeringen, die vanuit de nettopensioengelden niet haalbaar kunnen blijken. Dan zou financiering vanuit de bruto pensioengelden noodzakelijk zijn, en dat is duidelijk niet gewenst. Voor verzekeraars speelt dit niet, maar de wetgever heeft hier of niet aan gedacht of wil geen uitzondering maken. Omzetting zal vooralsnog alleen mogelijk zijn bij overlijden, pensionering en maximaal tien jaar voorafgaand aan de pensioendatum (op basis van kostendekkend tarief). 5)

Nu de staffels gepubliceerd zijn, kunnen de (potentiële) uitvoerders eindelijk echt aan de slag. Het is goed dat de Belastingdienst niet heeft gewacht tot het einde van het jaar, want er zullen werkgevers en werknemers zijn die direct per 1 januari 2015 aan de slag willen gaan. Een niet onbelangrijke reden is dat een nabestaandenvoorziening al op 1 januari 2015 - onverhoopt natuurlijk - noodzakelijk kan blijken.

Arbeidsongeschikten en pensioenopbouw

Voor de groep deelnemers die al arbeidsongeschikt zijn, lijken er nog geen oplossingen bedacht te zijn. Of wordt het probleem onderschat. Maar ook zij kunnen direct vanaf 1 januari 2015 met een lagere nabestaandenvoorziening geconfronteerd worden.

De staatssecretaris van Financiën blijft in dat kader onderscheid maken tussen grofweg pensioenverzekeraars en pensioenfondsen. Anders gezegd: tussen het recht op voortgezette premiebetaling en het recht op voortgezette pensioenopbouw. Ditmaal in het nadeel van de deelnemers bij de fondsen.

Wil ongewijzigde voortzetting van de opbouw mogelijk zijn, moet het recht op premievrijstelling geformuleerd zijn als een recht op voortzetting van de betaling van overeengekomen premiebedragen voor pensioenopbouw voor rekening van de uitvoerder. Is sprake van een recht op voortgezette pensioenopbouw, dan moet de regeling ook voor arbeidsongeschikten bij fiscale wetswijzigingen zoals Witteveen 2015 (neerwaarts) worden aangepast. Zeker bij forse ingrepen - zoals Witteveen 2015 - is het onderscheid aan de meeste deelnemers niet uit te leggen. Bij een verzekeraar zit je blijkbaar goed, en bij een pensioenfonds heb je pech. Want een bijkomend probleem wordt over het hoofd gezien: die arbeidsongeschikte deelnemer heeft in feite geen mogelijkheden om bijvoorbeeld het verlies aan nabestaandenvoorziening op te vangen. De verzekeraar waar hij of zij zich meldt, zal zich wel twee keer achter de oren krabben. Meldt zich hier geen ‘brandend huis’?

Hoogste tijd dus dat de staatssecretaris een einde maakt aan dit fiscale onderscheid.

Herman Kappelle heeft hiervoor aandacht gevraagd via de Eerste Kamer, maar staatssecretaris Kleinsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid herhaalt helaas slechts het standpunt van haar fiscale collega, zonder in te gaan op de problematiek. 6)

Nettolijfrente

Naast de staffels voor nettopensioen is - in concept - ook de staffel voor nettolijfrente gepubliceerd 7):

Staffel netto lijfrente

Deze staffel is dus identiek aan de nettopensioenstaffel op basis van 4% rekenrente.

Opvallend is dat voor de nettolijfrente wel een leeftijd gerelateerde staffel mogelijk is, in tegenstelling tot bij de bruto lijfrente. Dat is een goede zaak, en hopelijk de eerste stap naar een gelijker (fiscaal) speelveld voor alle oudedagsfaciliteiten (dus ook bruto lijfrente en bruto pensioen). Maar waarom bij nettopensioen gerekend mag worden met een rekenrente van 3% en bij nettolijfrente niet, is helaas niet duidelijk gemaakt.

Slot

De behandeling van het Belastingplan 2015 heeft op het terrein van de eigen woning meer duidelijkheid gebracht. Alleen het onderwerp echtscheiding krijgt naar mijn smaak te weinig aandacht.

Voor het nettopensioen kunnen uitvoerders echt aan de slag nu de premiestaffels zijn gepubliceerd. Helaas blijven er op pensioenterrein nog wel de nodige knelpunten over, die wel regelmatig worden benoemd maar niet worden opgelost. Een van die problemen - die overigens in het verleden al veelvuldig is benoemd - is de arbeidsongeschikte deelnemer bij een pensioenfonds. Die zal zijn of haar ouderdoms- en nabestaandenpensioen zien verminderen, terwijl hij of zij daar vooraf niet bij stil zal hebben gestaan. En bovendien in de praktijk vrijwel geen mogelijkheden heeft om nog iets te repareren.

1) TK 34 002, nr. 10

2) Brief minister voor Wonen en Rijksdienst, 17 oktober 2014, kenmerk 2014-0000556688

3) Op basis van de huidige regelgeving is alleen renteaftrek mogelijk voor restschulden ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017

4) Dit kan op de verschillende manieren:

(i) Ineens bij de werkgever

(ii) Per deelnemer bij de deelnemer (vergoed door werkgever) of bij de werkgever (betaald voor de deelnemer

In de beschreven gevallen is sprake van te belasten loon

5) Ontwerpbesluit […] tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen

6) Memorie van Antwoord Verzamelwet Pensioenen 2014, 17 oktober 2014, kenmerk 2014-0000155714

7) Bijlage 1 bij Schriftelijke antwoorden WGO, 30 oktober 2014, kenmerk AFP/2014/982

Bestaande lijfrente gebruiken voor alimentatielijfrente

Vraag:

Een klant heeft een lijfrenteverzekering. De klant was gehuwd in gemeenschap van goederen, maar recent is hij gescheiden. De ex-echtelieden zijn overeengekomen om de lijfrenteverzekering te splitsen in twee gelijke delen, zodat een ieder de helft ‘meeneemt’. Nu wil de man zijn deel omzetten in een alimentatielijfrente voor zijn ex-vrouw. Kan dat?

Antwoord:

We gaan er van uit dat er daadwerkelijk een alimentatieverplichting is. De alimentatieverplichting kan worden afgekocht door premie te betalen voor een alimentatielijfrente (artikel 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001). Voorwaarden zijn wel dat de termijnen van de lijfrente:

- moeten toekomen aan de ex-partner;

- onmiddellijk na het betalen van de premie moeten ingaan;

- moeten uiterlijk eindigen bij het overlijden van de ex-partner die de uitkeringen ontvangt.

Maar in dit geval betaalt de klant geen premie aan de verzekeraar, maar wil hij zijn bestaande (en gesplitste) lijfrente inzetten als alimentatielijfrente. Op grond van artikel 3.134 Wet inkomstenbelasting 2001, en dan met name de leden 2 en 3 is een dergelijke omzetting van de ‘gewone’ lijfrenteverzekering in een alimentatielijfrente mogelijk. De omzetting leidt niet tot ‘negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen’ en er valt ook niets in aftrek te brengen. De termijnen worden bij de ontvangende ex-partner belast.

Attentiepunt is nog dat de alimentatielijfrente alleen kan worden ondergebracht bij een levensverzekeraar en niet bij een bank. Dat komt door de voorwaarde in artikel 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat de uitkeringen uiterlijk moeten eindigen bij het overlijden van de ex-partner die de uitkeringen ontvangt. Bij een bancair product is dat niet mogelijk.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken SNS REAAL

Korte berichten

Geen vervroegde ingangsdatum pensioen bijstandsgerechtigden

De staatssecretaris en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vinden het plan om bijstandsgerechtigden te verplichten om hun (tweede pijler) pensioen vervroegd te laten ingaan, onwenselijk. Daarom zal de staatssecretaris met een voorstel komen om in de Wet werk en bijstand te regelen dat bijstandsgerechtigden hiertoe niet gedwongen kunnen worden door het college van burgemeester en wethouders. Daarbij zal ook worden gekeken naar aanverwante wet- en regelgeving zoals de IOAW en de IOAZ.
Gemeenten zullen in de eerstkomende Verzamelbrief worden opgeroepen - om vooruitlopend op de wetswijziging - bijstandsgerechtigden niet te verplichten hun tweede pijler pensioen vervroegd te laten ingaan.
(Brief minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 13 oktober 2014, kenmerk 2014-0000139083)

Vanaf welk moment hypotheekrenteaftrek bij woning in aanbouw?

Op 3 oktober 2014 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de vraag vanaf welk moment de hypotheekrente van een woning in aanbouw aftrekbaar is. Een woning in aanbouw kan immers ook worden aangemerkt als eigen woning waarvoor de rentelasten aftrekbaar kunnen zijn. Niet zelden zal ook sprake zijn van dubbele rentelasten, omdat tijdens de bouw nog sprake is van een andere eigen woning waarin wordt gewoond.
De Advocaat-Generaal (A-G) heeft in zijn conclusie aangegeven drie mogelijke (start)momenten in aanmerking kunnen komen:

  1. Het moment waarop de grond wordt verworven waarvoor belanghebbende het oogmerk heeft om de woning op te bouwen.
  2. Het moment waarop niet alleen het oogmerk vaststaat, maar de grond ook bouwrijp is en de omgevingsvergunning voor de bouw is verkregen.
  3. Het feitelijke moment van de start van de bouwactiviteiten (heien dan wel leggen van de fundering).

De A-G concludeerde dat sprake is van een woning in aanbouw zodra gestart wordt met heien of het leggen van de fundering van de woning. Dit sluit het beste aan bij het taalgebruik en bij regelingen in de onroerendezaakbelastingen en overdrachtsbelasting.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de AG overgenomen. Daarmee is de Belastingdienst in het gelijk gesteld.
(Hoge Raad 3 oktober 2014, nr. 13/00471)

Premiestaffels voor nettopensioenregeling


Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) heeft premiestaffels voor nettopensioenregelingen gepubliceerd. Het betreft een staffel voor een rekenrente van 4% en een staffel voor een rekenrente van 3%.
Het CAP geeft aan dat “met het oog op het karakter en de praktische uitvoerbaarheid van de nettopensioenregeling” besloten is om voor de staffels aan te sluiten bij de berekeningsgrondslagen van de meest ruime premiestaffel (staffel 4) uit bijlage I (4% premiestaffel) en bijlage IV (3% premiestaffel) van het besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB2013/43M.
De staffels zijn als volgt:

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"396","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"628","typeof":"foaf:Image","width":"397"}}]]

Het volledige besluit is hier te lezen.
(www.belastingdienstpensioensite, Vraag en Antwoord 14-009 van 22 oktober 2014)

Wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader aangenomen door Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft op 16 oktober het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader aangenomen.
Het wetsvoorstel moet bijdragen aan een goed beheer van de pensioenvermogens. Het beheer van dat vermogen en de risico’s die daarbij worden gelopen moeten samen met de hoogte van de ingelegde premie een consistent geheel vormen met de ambitie die een pensioenfonds heeft.
Duidelijker moet worden op welke wijze de verschillende groepen belanghebbende risico’s lopen.
De Kamer heeft ook enkele amendementen aangenomen. Een daarvan ziet op de zesmaandstermijn bij waardeoverdrachten van pensioen. Door het aangenomen amendement (en na aanname van het aangepaste wetsvoorstel door de Eerste Kamer) komt deze termijn te vervallen. Pensioendeelnemers moeten altijd waarde kunnen overdragen, zolang het pensioenfonds niet kampt met een te lage dekkingsgraad.
(Kamerstukken TK 2014-2015, 33 972, nr. 51)

Korte berichtenlabel

Korte berichten