FA Nieuwsbrief november 2015

Jaargang 4 nummer 6

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Algemeen

Pensioen

Lijfrente

Kapitaalverzekering en eigen woning

Gouden handdruk

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen

Geen stormachtige herfst 2015?

Kees Vivat

De op Prinsjesdag gepresenteerde plannen voor financiële producten hebben weinig stof doen opwaaien, al is er wel veel gesproken over de voorgestelde wijziging van de box-3-heffing.
Inmiddels is de Tweede Kamer al weer een paar stappen verder met de wetsvoorstellen ‘Belastingplan 2016’ en de ‘Overige fiscale maatregelen 2016’. Tijd om een tussenbalans op te maken.

Korte berichten

Tweede shopmoment bij tijdelijke pensioenknip

Eind september heeft de regering een motie van de Tweede Kamerleden Lodders en Vermeij aangenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om bij toepassing van de tijdelijke pensioenknip niet alleen op de pensioendatum, maar ook aan het eind van de knipperiode te shoppen met het pensioenkapitaal. Staatssecretaris Klijnsma heeft de Tweede Kamer toegezegd deze mogelijkheid in het wetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering op te nemen.
(Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 32 043, nr. 269)

Noot:

De tijdelijke pensioenknip is in juli 2015 opnieuw ingevoerd, omdat de Wet variabele pensioenuitkering niet op korte termijn was te realiseren. Het is vreemd dat een wijziging op deze tijdelijke pensioenknip opgenomen wordt in een wetsvoorstel dat niet op korte termijn te realiseren is.
De pensioenknip heeft een maximale looptijd van twee jaar en is alleen mogelijk bij toepassing vóór 1 januari 2017. De tijdelijke uitkeringen eindigen uiterlijk 31 december 2018.
Op de pensioendatum kiest de deelnemer voor aankoop van ouderdomspensioen met of zonder partnerpensioen. Deze keuze geldt voor de periode van zowel tijdens als na de pensioenknip.
Bij de tijdelijke pensioenknip moet eerst worden berekend hoeveel ouderdomspensioen (met of zonder partnerpensioen) zou zijn verkregen zonder toepassing van de pensioenknip. Dit ouderdomspensioen wordt gedurende de knipperiode tijdelijk uitgekeerd. De koopsom voor dit tijdelijke ouderdomspensioen wordt afgetrokken van het pensioenkapitaal. Het restantkapitaal wordt belegd tot het einde van de knipperiode. Aan het einde van knipperiode wordt met het belegde  restantkapitaal een levenslang ouderdomspensioen aangekocht en uitgekeerd ... De pensioenknip is heringevoerd vanwege de historisch lage rentestand die bepalend is voor de aankoop van pensioen. Bij een stijgende rente kan de pensioenknip gunstig uitvallen. De pensioenknip kan ook worden toegepast door (gewezen) partners bij de aankoop van (bijzonder) partnerpensioen.
De motie lijkt te zijn ingediend als sympathiek gebaar richting degene die gebruik maakt van de pensioenknip. Deze pensioengerechtigde krijgt nu twee maal de mogelijkheid om de verzekeraar te kiezen die de hoogste pensioenuitkeringen garandeert. In de praktijk leidt de motie echter tot onduidelijkheid. De verzekeraar die de pensioenknip uitvoert, houdt er momenteel bij zijn tarifering rekening mee dat het gehele expiratiekapitaal bij hem ondergebracht blijft. Als de motie voor een tweede shopmoment opgenomen wordt in de wet, dan zullen verzekeraars met hun tarifering rekening houden dat het kapitaal na de knipperiode mogelijk wordt overgedragen naar een andere verzekeraar. De verzekeraars staan nu voor de vraag of zij bij de tarifering erop moeten anticiperen dat het wetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering inclusief de thans aangenomen motie voor een tweede shopmoment voor 1 januari 2017 (de uiterste datum voor toepassing van de pensioenknip) doorgang vindt of niet?!  

Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

Op 29 september 2015 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Doel van de wet is om het (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te vergemakkelijken.
Het moet voor werkgevers aantrekkelijker worden om AOW'ers langer in dienst te houden. De opzegtermijn van het contract van een AOW'er wordt één maand. Daarnaast wordt de loondoorbetaling bij ziekte teruggebracht naar dertien weken in plaats van twee jaar (AOW'ers hebben geen recht op WIA).
Werkgevers in de publieke sector worden verplicht doorwerkende AOW'ers als eerste te ontslaan bij een reorganisatie. Voor de private sector geldt die verplichting al. Doel hiervan is verdringing van niet AOW-gerechtigden op de arbeidsmarkt te voorkomen.
Verder krijgen AOW'ers, net als andere werknemers, recht op ten minste het minimumloon.  Als er een cao van toepassing is, moet een AOW'er uiteraard hetzelfde cao-loon ontvangen als andere werknemers die hetzelfde werk doen.
De wet treedt op 1 januari 2016 in werking.
(Bron: Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, Staatsblad 2015, nrs. 376 en 377 van 20 oktober 2015)

Noot:

Er wordt al langere tijd gesproken over het wegnemen van belemmeringen voor doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf 1 januari 2016 moet gaan blijken of de getroffen maatregelen daadwerkelijk de belemmeringen voor doorwerken wegnemen en of er geen verdringing van jongere werknemers op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Nieuw besluit internationale aspecten van pensioenen en stamrechten

Op 27 oktober heeft de staatssecretaris Wiebes van Financiën een geactualiseerd besluit gepubliceerd over de internationale aspecten van pensioenen en stamrechten. In dit besluit wordt ingegaan op de pensioenopbouw van inkomende werknemers en de pensioenafwikkeling van uitgaande werknemers. Het nieuwe besluit is een actualisering van het besluit van 31 januari 2008 (CPP2007/98M) en bevat diverse nieuwe standpunten, versoepelingen en voorwaarden. Hierna bespreken wij een aantal in het oog springende wijzigingen.

Deelname aan een aanvullende Nederlandse pensioenregeling
Op basis van het nieuwe besluit mag, naast deelname aan een buitenlandse pensioenregeling, worden deelgenomen aan een aanvullende Nederlandse pensioenregeling. Voorwaarde hierbij is dat de gezamenlijke pensioenopbouw binnen de grenzen van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft. Onder het oude besluit konden voor een buitenlandse pensioenregeling alleen fiscale faciliteiten worden verkregen als geen sprake was van deelname aan een Nederlandse pensioenregeling.

Toepassing saldomethode na een waardeoverdracht vanuit het buitenland
De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat de saldomethode mag worden toegepast voor zover er voor de buitenlandse pensioenregeling geen fiscale faciliteit is genoten. Dit betekent dat de uitkeringen in Nederland onbelast zijn tot het bedrag aan premies, waarvoor in het buitenland geen fiscale faciliteit is genoten. Op basis van het oude besluit werd het gedeelte van de pensioenuitkeringen, dat betrekking heeft op het uit het buitenland overgedragen pensioenkapitaal, ook in de Nederlandse heffing betrokken.

Gedeeltelijke afkoop van een buitenlandse pensioenregeling
Als een werknemer pensioenkapitaal overdraagt naar een buitenlandse pensioenuitvoerder, wordt een conserverende aanslag opgelegd. Als hij vervolgens het pensioenkapitaal binnen 10 jaar na overdracht afkoopt, vervalt in beginsel het uitstel van betaling voor de conserverende aanslag. Dit betekent dat er in principe direct moet worden afgerekend. Op basis van het nieuwe besluit kan afrekening echter achterwege blijven als de afkoop beperkt is tot het buitenlandse deel van het opgebouwde pensioenkapitaal. Voorwaarde hierbij is wel dat de buitenlandse pensioenregeling voorziet in de afkoopmogelijkheid en dat de afkoopmogelijkheid gebruikelijk is.

Uitbreiding tot aanwijzing bij tewerkstellingen vanuit EER-landen
Werknemers afkomstig uit de Europese Unie (EU) die in Nederland worden tewerkgesteld, kunnen op basis van het oude besluit de pensioenregeling uit hun thuisland laten aanwijzen als een kwalificerende pensioenregeling. Voordeel van een kwalificerende pensioenregeling is dat de werkgeversbijdragen onbelast zijn en de werknemersbijdragen aftrekbaar. Het nieuwe besluit breidt deze tegemoetkoming uit naar werknemers afkomstig uit landen uit de Europese Economische Ruimte (EER).

Overgangsrecht
Het nieuwe besluit is van toepassing op alle tewerkstellingen die aanvangen vanaf 28 oktober 2015. De aanwijzingen op basis van het oude besluit blijven als hoofdregel van kracht. Op verzoek kan de bestaande aanwijzing worden gewijzigd in een nieuwe aanwijzing.
(Bron: Besluit Internationale aspecten pensioenen van 9 oktober 2015, nr. DGB2015/7010)

Noot:

Het nieuwe besluit actualiseert het oude besluit uit 2008. De hoofdlijnen van het oude besluit zijn niet gewijzigd. Op een aantal punten versoepelt de staatssecretaris de voorwaarden en komt daarmee tegemoet aan enkele probleempunten uit de praktijk. Dit is naar onze mening een welkome aanvulling. 
 

Pensioen ongeschikt voor aflossing eigenwoningschuld

Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 21 oktober jl. het rapport ‘Verkenning mogelijkheid inzetten pensioen voor aflossing woningschuld’ aangeboden aan de Tweede Kamer. Hoewel de inzet van pensioen voor de aflossing van de eigenwoningschuld (hierna: de hypotheek) interessant kan zijn voor sommige groepen werknemers, blijkt uit de verkenning echter ook dat het inzetten van pensioen voor de aflossing van de hypotheek moeilijk inpasbaar is in de huidige wet- en regelgeving. Er treden aanzienlijke juridische risico’s op met betrekking tot gelijke behandeling op grond van leeftijd. Deze juridische risico’s zijn binnen het huidige wettelijke kader niet weg te nemen. Daarom stopt het kabinet nu met verdere vervolgstappen op dit gebied. Wel zal de staatssecretaris het inzetten van pensioen voor de aflossing van de hypotheek betrekken bij de uitwerking van de hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel.
(Bron: Brief staatssecretaris van SZW, 21 oktober 2015, referentie 2015-0000263168)

Noot:

In de meeste pensioenregelingen betaalt de werkgever nu voor jongeren minder premie dan voor ouderen. Dit onderscheid in leeftijd is aanvaardbaar, omdat een lage inleg voor een jongere uiteindelijk tot evenveel pensioen leidt als een hoge inleg voor een oudere. Dit komt mede door het effect van rente-op-rente. Maar als pensioengeld wordt uitbetaald ten behoeve van de aflossing van de hypotheek, gaat dat argument niet meer op en kan er sprake zijn van leeftijdsdiscriminatie.
Omdat het kabinet geen kans ziet om de juridische bezwaren weg te nemen binnen het huidige stelsel, wordt deze oplossing doorgeschoven naar de verdere toekomst. De keuze om pensioengeld voor de hypotheek in te zetten, kan dan onderdeel zijn van de grotere hervorming van het pensioenstelsel. Daar werkt het kabinet momenteel aan, samen met onder meer de sociale partners, de pensioenfondsen en de verzekeraars.
Een onbedoeld neveneffect is, dat mensen die in het verleden bewust hebben gekozen voor een zo laag mogelijke, fiscaal volledig gefaciliteerde maandlast (zoals bij een aflossingsvrije en beleggingshypotheek het geval is) voor deze keuze nogmaals ‘beloond’ worden met een nieuwe fiscale stimulans. De communicatie van de overheid moet er dan ook op gericht zijn om de hoofddoelen van het inzetten van pensioengeld voor de aflossing van de hypotheek duidelijk te maken, namelijk verlaging van de eigenwoningschuld en de doorstroom op de woningmarkt te bevorderen. 

Geen inhouding loonheffing bij overschrijden wettelijke termijn

De Belastingdienst heeft de werking van de wettelijke termijn na expiratie van een lijfrente nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Uitvoerders wordt gevraagd om geen loonheffingen meer in te houden na overschrijden van de wettelijke termijn en loonopgaven te verbeteren als ten onrechte toch loonheffing is ingehouden.
(Bron: Belastingdienst, Nieuwsbrief renseignering overschrijding wettelijke termijn, 15 oktober 2015)

Noot:

Wettelijk is geregeld binnen welke termijn een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule of een gerichte lijfrente fiscaal verplicht ten uitvoer moet worden gelegd. Bij overschrijding van de wettelijke termijn wordt de lijfrente geacht te zijn afgekocht op 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar van de contractueel overeengekomen datum bij leven. Uitvoerders zijn verplicht om de Belastingdienst binnen één maand - dus uiterlijk op 31 januari - te informeren over de termijnoverschrijding. Als een begunstigde zich meldt om het lijfrentetegoed af te kopen nadat de uitvoerder de Belastingdienst heeft geïnformeerd, mag op het uit te keren bedrag geen loonheffing worden ingehouden. Doet de uitvoerder dat wel, dan is het mogelijk dat het opgenomen bedrag, ten onrechte, zowel in het jaar van uitbetalen als in het jaar daarvoor wordt belast als inkomen in box 1. In het jaar van de uitbetaling wordt het bedrag dan vooringevuld in de aangifte inkomstenbelasting. Het bedrag was echter al op 31 december van het jaar daarvoor belast in box 1 waardoor het bedrag in het jaar van uitbetalen in box 3 moet worden aangegeven.    

Bandbreedte-eis kapitaalverzekeringen verruimd naar 1:11

Op 29 september 2015 heeft de staatssecretaris een besluit ondertekend als aanvulling op het bestaande besluit voor kapitaalverzekeringen (van 6 december 2014, nr. BLKB2014/1763M. In de aanvulling geeft de staatssecretaris aan dat in de praktijk regelmatig dezelfde (typen) fouten worden gemaakt bij de premiebetaling voor een kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Als voorbeeld noemt hij dat abusievelijk in een verzekeringsjaar zowel een hoge premie - factor 10 - als de reguliere jaarpremie - factor 1 - is voldaan. Vervolgens is de reguliere premie minder dan 1/10 van de totale premie die in het jaar van de hoge storting is voldaan. Vaak blijken deze fouten pas na (vele) jaren en is herstel dan niet meer mogelijk.
Als een bandbreedte overschrijding bij een KEW plaatsvindt, komt de verzekering in het jaar van de fout fictief tot uitkering. Bij een Brede Herwaarderingskapitaalverzekering is het gevolg dat de uitkering te zijner tijd niet is vrijgesteld in box 1. Dit kan leiden tot problemen bij de aflossing van een eigenwoningschuld als de verzekering in samenhang met een dergelijke schuld is afgesloten.
De staatssecretaris vindt dit onwenselijk en keurt bandbreedte overschrijdingen goed, onder de volgende voorwaarden:

·       door een incidentele fout wordt in een verzekeringsjaar een bandbreedte van 1:11 niet overschreden;
·       aan de overige voorwaarden voor vrijstelling wordt voldaan.

Belastingplichtigen die reeds hebben afgerekend met de Belastingdienst, kunnen voor fouten met de bandbreedte in het verleden verzoeken om ambtshalve vermindering. Er mogen dan niet meer dan vijf jaren verstreken zijn na het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
(Bron: Besluit staatssecretaris van Financiën, 29 september 2015, nr. BLKB2015/464M)

Noot:

De bandbreedte-eis is ooit in het leven geroepen om belastingontwijking met kapitaalverzekeringen te voorkomen. Deze verzekering kan namelijk worden gezien als een aantrekkelijke spaarpot, omdat het kapitaal gedurende looptijd onbelast is. Eigenlijk is de bandbreedte-eis niet meer noodzakelijk. Immers oude verzekeringen en KEW’s mogen niet worden verhoogd of in duur verlengd en nieuwe verzekeringen kennen geen vrijstelling, dus het nut van de bandbreedte is achterhaald.
Het besluit is geen vrijbrief om een bandbreedte van 1:11 te hanteren. Het moet namelijk gaan om een incidentele fout.
Als een KEW niet langer aan de bandbreedte-eis van 1:10 voldoet, verhuist de kapitaalverzekering direct naar box 3 en moet over het saldo (waarde verzekering minus betaalde premie) worden afgerekend in box 1. Als dat in het verleden is gebeurd en de verzekering is wel binnen de bandbreedte van 1:11 gebleven, dan kan de verzekering weer als KEW worden aangemerkt. Eventueel betaalde belasting in verband met de bandbreedte overschrijding (inclusief de box 3 heffing) kan worden teruggevraagd, maar niet verder dan vijf jaar terug. Bij een Brede Herwaarderingskapitaalverzekering wordt pas op de einddatum bekeken of aan alle voorwaarden voor vrijstelling van de uitkering is voldaan en zo nodig belasting geheven.
Is de KEW (of Brede Herwaarderingskapitaalverzekering) in de tussentijd al afgekocht? Dan is herstel van die verzekering op grond van het besluit niet mogelijk. Wel kan - als ook aan alle andere voorwaarden voor vrijstelling is voldaan - de betaalde belasting worden teruggevraagd. Hiervoor geldt eveneens een beperking tot de belasting die is betaald in de afgelopen vijf jaar.
Opmerkelijk is dat in het besluit staat dat vanaf het moment van de bandbreedte overschrijding de bezittingsvrijstelling in box 3 (voor Brede Herwaarderingskapitaalverzekeringen) verloren gaat. De bezittingsvrijstelling gaat echter niet verloren alleen als gevolg van een bandbreedte overschrijding. Een bandbreedte overschrijding heeft wel als gevolg dat de uitkeringsvrijstelling op de einddatum verloren gaat.
Attentiepunt is nog dat de goedkeuring niet geldt voor zogenoemde pre-Brede Herwaarderingskapitaalverzekeringen.

Rentekortingen op personeelsleningen

In het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 is een wijziging opgenomen voor rentekortingen op personeelsleningen die zijn gebruikt voor aankoop of verbouwing van de eigen woning. Het voordeel dat werknemers door de rentekorting verkrijgen, kan met ingang van 1 januari 2016 niet langer onbelast blijven. Volgens het wetsvoorstel mag het bedrag van de rentekorting niet door de werkgever  worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel en als zodanig dus niet ten laste van de zogenoemde vrije ruimte worden gebracht. De werkgever moet bepalen hoe groot het voordeel is dat de werknemer geniet. In beginsel is dit het verschil tussen de rente die de werknemer moet betalen en de rente die een willekeurige derde zou moeten betalen voor een vergelijkbare lening.
Omdat er ook veel werknemers zijn met een variabele rente is het als tegemoetkoming toegestaan het bedrag van de rentekorting op basis van een schatting maandelijks tot het loon te rekenen en daarop loonheffingen in te houden. In december moet dan eventueel een correctie worden aangebracht als er te veel of te weinig is verloond. De rente die tot het loon is gerekend, is bij de werknemer/ster aftrekbaar in de aangifte inkomstenbelasting.
Het wetsvoorstel is op 22 september 2015 aangenomen door de Tweede Kamer, maar moet nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer.
(Bron: Wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015, Kamerstukken, nr. 34 220)

Noot:

De bovenomschreven wetswijziging zorgt voor een behoorlijke administratieve last voor de werkgever. Allereerst dient het juiste bedrag van de korting te worden bepaald. Dat lijkt eenvoudig, maar vaak hebben werknemers verschillende leningsdelen met verschillende rentes. Daarnaast dient de werkgever voor elke werknemer met een personeelshypotheek met rentekorting een verloning toe te passen. Ook voor alle gevallen waarbij het bedrag van de korting niet tegen het tarief in de hoogste schijf wordt belast en weer afgetrokken en waar per saldo zich dus niet de mismatch voordoet waar de wetswijziging betrekking op heeft.
Als de werkgever het voordeel van de rentekorting aan de werknemer wil laten blijven toekomen, zijn er kortweg drie opties:

1.     Vervallen rentekorting en betalen van compensatie

De rentekorting wordt niet langer gegeven. De werknemer gaat een hogere bruto rente betalen. Daar staat tegenover dat de werkgever aan de werknemer ter compensatie een bedrag betaalt ter grootte van de rentekorting. Dit bedrag is belast. Eventueel kan de voorlopige teruggaaf worden aangepast in verband met de hogere bruto rente, zodat maandelijks een hoger bedrag wordt terugontvangen van de Belastingdienst.

2.     Verlonen bedrag van de korting

Bij deze optie wordt de rente die de werknemer moet betalen niet gewijzigd. Het bedrag van het rentevoordeel moet dan worden bepaald en verloond als “loon in natura”. Door deze verloning ontvangt de werknemer per saldo minder netto loon. Het bedrag dat is verloond, is in de aangifte inkomstenbelasting aftrekbaar als betaalde hypotheekrente. Ook hier kan men er voor kiezen om de voorlopige teruggaaf aan te passen.
Een aantal werkgevers past de korting op een personeelshypotheek ook toe voor gepensioneerde werknemers. In dat geval is optie 1 niet aan te raden. De gepensioneerde ontvangt doorgaans geen betalingen van de ex-werkgever, zodat de werkgever deze mensen weer op moet nemen in de salarisadministratie, de loonheffingen voor zou moeten schieten en deze vervolgens moet zien te verhalen op de gepensioneerden. Er is over gesproken om het mogelijk te maken dat pensioenfondsen de verloning op zich nemen, maar de animo voor deze oplossing is zeer beperkt.

3.     Declareren van het kortingsbedrag

Een derde optie zou zijn om de werknemer middels een declaratiesysteem te compenseren. De werknemer gaat dan een rente zonder korting betalen en declareert het bedrag van de vervallen korting bij de werkgever. De werkgever vergoedt dit bedrag onder inhouding van loonheffingen. Bij deze variant komt de actie bij de werknemer te liggen, terwijl de werkgever maandelijks een bedrag dient te verlonen. Daarnaast zal de werkgever nog steeds het bedrag van de korting moeten bepalen, dan wel het door de werknemer gedeclareerde bedrag moeten controleren. 

Geen stamrechtvrijstelling voor een na 2013 genoten ontslagvergoeding

Een man kreeg in november 2013 van zijn werkgever te horen dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 13 januari 2014 werd opgezegd. Bij de onderhandelingen over de hoogte van zijn ontslagvergoeding maakte hij kenbaar, gebruik te willen maken van de stamrechtvrijstelling. Op 17 december 2013 berichtte de werkgever maximaal € 135.000  te willen toekennen. Op 15 januari 2014 was er overeenstemming over een ontslagvergoeding van € 200.000. Hiervoor richtte de man op 12 maart 2014 een stamrecht B.V. op. De ontslaguitkering van € 200.000 werd in de loonheffing betrokken. De man ging in beroep en stelde dat de ontslaguitkering buiten de heffing moest blijven op grond van de tot 1 januari 2014 geldende stamrechtvrijstelling.
Rechtbank Gelderland beargumenteerde dat de stamrechtvrijstelling op 1 januari 2014 was vervallen en dat de wetgever geen overgangsregeling had willen treffen voor op 31 december 2013 beoogde, maar nog niet tot stand gekomen (in fiscale zin nog niet genoten) stamrechten. Slechts op 31 december 2013 bestaande stamrechten vielen onder de vrijstelling. Van het in 2013 tot stand komen van een stamrecht was volgens de rechtbank in dit geval geen sprake. In 2013 was de ontslagvergoeding niet onvoorwaardelijk toegekend en was er nog geen stamrechtovereenkomst gesloten. Hieraan deed niet af dat de werkgever in december 2013 nog had willen meewerken aan de totstandkoming van een stamrecht als partijen tijdig (voor 1 januari 2014) overeenstemming zouden hebben bereikt over de ontslaguitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van de man ongegrond.
(Bron: Rechtbank Gelderland, 22 september 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5911)

Noot:

In de Nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 is opgemerkt dat voor de kwalificatie van een bestaande (stamrecht)aanspraak van belang is of de aanspraak reeds op 31 december 2013 voldoende bepaald is en aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Aangezien in deze zaak pas in 2014 de ontslagvergoeding definitief wordt toegekend, is op 31 december 2013 nog geen sprake van een voldoende bepaalde aanspraak en daarom ook nog geen sprake van een genoten stamrecht. De rechtbank komt tot een logische beslissing.

Korte berichtenlabel

Korte berichten