FA Nieuwsbrief september 2016

Jaargang 05 nummer 03

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Eigen Woning

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Gids Productfiscaliteiten 2016

Heeft u een vraag over pensioen, lijfrente, kapitaalverzekering, arbeidsongeschiktheidsverzekering, eigen woning, etc.? Kijkt u dan eens in de Gids Productfiscaliteiten 2016. Deze Gids is in tien jaar uitgegroeid tot hét naslagwerk over de fiscale regelgeving voor verzekerings- en bancaire producten.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen
Korte berichten

Gevolg uitkeren levenslooptegoed voor AOW-partnertoeslag

Een vrouw heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief gestuurd. In de brief schrijft zij dat een bank haar levensloopsaldo in één keer op 31 december 2021 wil betalen. De uitbetaling in één keer heeft volgens de vrouw tot gevolg dat haar partner zijn AOW-partnertoeslag verliest en dat haar inkomen volgens een hoger tarief belast wordt. Staatssecretaris Klijnsma heeft op de brief gereageerd door aan te geven dat opnames van levensloopsaldo geen inkomen is waarmee voor de AOW-partnertoeslag rekening wordt gehouden. Dat betekent dat ook de eenmalige uitkering er niet toe leidt dat de AOW-partnertoeslag wordt beëindigd of verminderd. Om het tariefnadeel in verband met het hogere inkomen in 2021 te verminderen, kan deze mevrouw gebruikmaken van de middelingsregeling in de inkomstenbelasting, aldus de staatssecretaris.
(Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, brief van 11 juli 2016, nr. 2016-0000121781)

Noot:

De levensloopregeling is met ingang van 1 januari 2012 afgeschaft. De op dat moment bestaande regelingen met een saldo van tenminste € 3.000, kunnen tot uiterlijk 1 januari 2022 blijven bestaan. Voorzover het saldo dan niet volledig is opgenomen, wordt het tegoed op 31 december 2021 tot het loon gerekend en progressief belast in box 1 van de inkomstenbelasting. De bank wilde het saldo alleen nog uitkeren als er een werkgever was. De vrouw was bang dat deze verplichte uitkering gevolgen zou hebben voor de AOW-partnertoeslag. De staatsecretaris heeft met deze brief haar angst weggenomen door de werking van de regeling nader toe te lichten.
Voor het progressienadeel merkt Klijnsma terecht op dat er een middelingsregeling is. Van deze regeling kan gebruik worden gemaakt als minder inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn geweest als het inkomen gelijkmatig over drie jaren verdeeld zou zijn. In de aangifte over 2016 moet het verschil hiervoor ten minste
€ 545 zijn.
Meer informatie over de levensloopregeling is te vinden in hoofdstuk 8 van de Gids Productfiscaliteiten 2016.

(september 2016)

 

Hof Den Haag: pensioenuitvoerder moet echtheid van handtekening partner controleren

Het gerechtshof Den Haag heeft op 26 juli jl. een uitspraak gedaan in een door de pensioenpraktijk met belangstelling gevolgde zaak. Wij behandelen deze in het kort.

Een pensioenuitvoerder biedt een deelnemer vlak voor zijn pensioendatum de mogelijkheid om een deel van zijn partnerpensioen uit te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen. Het gaat om het partnerpensioen dat bij zijn overlijden na de pensioendatum voor zijn vrouw bestemd was. De man besluit van deze mogelijkheid gebruik te maken. Hij overlegt niets met zijn vrouw. Voor de uitruil is echter wel de instemming in de vorm van een handtekening van zijn vrouw nodig. Na het overlijden van de man, beweert de vrouw dat haar handtekening op de verklaring is vervalst. Volgens een schriftdeskundige is de handtekening met hoge waarschijnlijkheid niet door de vrouw op de verklaring geplaatst.
De vrouw vindt dat de pensioenuitvoerder haar zelf had moeten benaderen over de uitruil en vindt ook dat de uitvoerder had moeten controleren of de handtekening op het formulier echt was.
 
De rechtbank stelt de vrouw in het ongelijk, maar tekent tegelijkertijd aan dat de pensioenuitvoerder een zeker risico neemt door bij de uitruil alleen te vertrouwen op een teruggestuurd formulier. De vrouw is het met deze uitspraak niet eens en gaat in beroep. Het gerechtshof gaat in op de zorgplicht van de pensioenuitvoerder. Het gegeven dat in de wet staat dat de instemming van de partner nodig is voor de uitruil, betekent dat de pensioenuitvoerder een zelfstandige zorgplicht heeft ten opzichte van de partner. Vanuit deze zorgplicht moet de pensioenuitvoerder controleren of de instemming voor de uitruil daadwerkelijk door de partner is verleend. De pensioenuitvoerder mag daarbij niet uitsluitend vertrouwen op de mededelingen van de deelnemer die om uitruil verzoekt. In onderhavige situatie heeft de pensioenuitvoerder dat wel gedaan, waardoor hij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de vrouw. Het hof oordeelt dat de vrouw alsnog partnerpensioen moet ontvangen alsof niet zou zijn uitgeruild. Wel mag het wegens de uitruil te veel betaalde ouderdomspensioen met het partnerpensioen worden verrekend.
(Bron: ECLI:NL:GHDHA:2016:2141, Gerechtshof Den Haag, 26 juli 2016)

Noot:

Volgens ons moet de uitspraak van het hof niet zo uitgelegd worden dat pensioenuitvoerders altijd min of meer verplicht worden om in dergelijke of soortgelijke situaties te controleren of de handtekening daadwerkelijk van de partner afkomstig is. De uitspraak geeft wel aan hoe kritisch gekeken wordt naar de invulling van de zorgplicht van pensioenuitvoerders. Zo moet de pensioenuitvoerder voldoende waarborgen in het proces inbouwen die meer aandacht creëren voor dergelijke misstanden.
 
De betreffende pensioenuitvoerder voerde drie argumenten aan, op basis waarvan hij meende gerechtvaardigd erop te mogen vertrouwen dat de vrouw met de uitruil instemde:

  1. Het lag voor de hand dat de man zijn vrouw bij de keuze van uitruil heeft betrokken;
  2. De pensioenuitvoerder hoeft volgens de wet bij uitruil de partner van een deelnemer niet te informeren;
  3. De handtekening van de vrouw week duidelijk af van die van de man.

Het hof veegde deze argumenten van tafel. Het eerste argument werd verworpen nu de belangen van de man en de vrouw niet altijd parallel hoeven te lopen. Vervolgens zou de pensioenuitvoerder kunnen aantonen dat hij (bijvoorbeeld in een werkinstructie of procedure) aandacht voor dit aspect bij de invulling van de zorgplicht had, dan zou volgens ons het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen meer kans van slagen hebben gehad. Dit is het geval als de uitvoerder bijvoorbeeld na ontvangst van het instemmingsformulier een brief stuurt, waarin hij zowel aan de deelnemer als diens partner de uitruil bevestigt en de gevolgen daarvan aangeeft. Reageert de partner niet op deze bevestigingsbrief, dan zou dat een aanwijzing kunnen zijn dat zij eerder ingestemd heeft met de uitruil.
Ook andere maatregelen om dit risico te borgen zijn niet waterdicht, tijdrovend, klantonvriendelijk en/of kostbaar. Denk hierbij aan het persoonlijk moeten verschijnen bij (een vertegenwoordiger van) de uitvoerder of aan andere IT-gerelateerde oplossingen (zoals gebruik van DigiD). In ieder geval geeft deze uitspraak pensioenuitvoerders voldoende aanleiding om nog eens stil te staan bij de procedure van uitruil en de invulling van de hierbij voor de uitvoerder geldende zelfstandige zorgplicht ten opzichte van de partner.

(september 2016)

Bewuste opgave van te hoge hypotheekrenteaftrek leidt tot 50% boete

Een man - concerncontroller van beroep - heeft een eigen woning met een eigenwoningschuld van € 390.000. In 2011 heeft hij € 9.603,75 aan hypotheekrente voor de woning betaald. In maart 2012 doet de man via het softwareprogramma van de Belastingdienst aangifte over 2011 voor zichzelf en zijn echtgenote. In eerste instantie brengt de man € 96.038 op zijn eigen inkomen in mindering. Later die maand doet hij opnieuw aangifte voor zichzelf en zijn echtgenote. Hij kiest voor een andere verdeling van de hypotheekrenteaftrek. Bij zijn echtgenote neemt hij € 19.000 in aanmerking als negatief inkomen uit eigen woning en in zijn eigen aangifte
€ 74.954. Hij doet de aangiften afzonderlijk en op twee verschillende computers.
In 2010 heeft de man op papier aangifte gedaan en een te hoog bedrag aan hypotheekrente aangegeven. Die aangifte is destijds door de inspecteur gecorrigeerd.
Naar aanleiding van de aangiften over 2011 heeft de inspecteur de man en zijn echtgenote aangegeven de aangiften te corrigeren en wegens (voorwaardelijke) opzet een vergrijpboete op te leggen van 50% van het te corrigeren bedrag in box 1.
De man heeft vervolgens een gesprek met de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) gehad. Daarin gaf de man als redenen voor de foute aangifte dat het invullen (voor de eerste keer digitaal) moeilijk ging en dat hij een typefout heeft gemaakt.
De rechtbank vindt het echter aannemelijk “dat belanghebbende met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard […] dat de aangifte IB/PVV 2011 onjuist zou zijn”.
Het hof volgt de rechtbank en neemt in haar afweging mee dat de aangifte voor de man leidde tot een ongebruikelijke teruggaaf van ongeveer € 25.000 en dat de man toch de aangifte heeft ingezonden. Een typefout acht het hof ook niet aannemelijk, omdat het programma van de Belastingdienst niet werkt met komma’s.
(Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 12 juli 2016, zaaknr. 15/01444; ECLI:NL:GHARL:2016:5641)

Noot:

Een typefout is zo gemaakt, maar in deze zaak had de man de schijn wel erg tegen. De inspecteur heeft het voorafgaande jaar de renteaftrek al gecorrigeerd. Bovendien gaat de man na zijn eerste aangifte opnieuw een aangifte doen en splitst daarbij de renteaftrek over zijn eigen aangifte en die van zijn echtgenote. Dan kan het bijna niet anders dan dat zo’n fout - als dat het zou zijn - moet opvallen. Hoewel daar in de uitspraak niets over staat, kan de vraag gesteld worden of van een controller niet meer precisie verwacht mag worden.
Met de vooringevulde aangifte, zoals die momenteel gebruikt wordt, is de kans op typefouten kleiner geworden (maar niet uitgesloten).

(september 2016)

 

Vooruitbetalen hypotheekrente mogelijk

Een man heeft samen met zijn echtgenote in 1999 een aflossingsvrije hypotheeklening afgesloten bij een bank voor een bedrag van € 525.000. De man heeft eind december 2015 de rente voor de eerste zes maanden van 2016 overgemaakt aan de bank. Dat bedrag is retour gekomen. De bank heeft de man meegedeeld dat zij het vooruitbetalen van rente niet langer faciliteert.
De man legt zijn zaak voor bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en vordert dat de bank alsnog vooruitbetaling van rente toestaat. De vooruitbetaling is fiscaal toegestaan en levert hem voordeel op. Door vooruitbetaling niet toe te staan, stelt de bank het belang van de klant niet centraal, aldus de man.
De bank verweert zich en geeft aan dat zij per 1 januari 2015 is gestopt met de mogelijkheid om rente vooruit te betalen vanwege de hoge kosten. Verder stelt de bank dat bij het vooruitbetalen van rente geen sprake is van ‘het nakomen van een bestaande, opeisbare verbintenis’ als bedoeld in artikel 6:39 BW.

Het Kifid geeft als uitgangspunt aan dat de bank een grote mate van vrijheid heeft om haar beleid te bepalen. Het staat haar in beginsel vrij om een bepaalde dienst niet langer aan te bieden als de kosten daarvoor te hoog worden.
Maar het Kifid volgt de bank niet in haar stelling waarbij naar het Burgerlijk Wetboek wordt verwezen. In bedoelde wetsbepaling wordt er slechts van uitgegaan dat de bank geen eerdere betaling kan vorderen, maar dat betekent niet dat een eerdere betaling door de bank kan worden geweigerd. Weigering van eerdere betaling zou volgens het Kifid onder omstandigheden zelfs schuldeisersverzuim kunnen opleveren.
Het Kifid beslist dat de bank de man in de gelegenheid moet stellen om de hypotheekrente vooruit te betalen en dat zij de man moet compenseren voor het fiscale voordeel dat hij is misgelopen door de weigering van de vooruitbetaling in december 2015.
(Bron: Kifid Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-314, 11 juli 2016)

Noot:

Vooruitbetaalde rente voor de eigen woning is aftrekbaar voor zover die rente ziet op de eerste zes maanden van het volgende kalenderjaar. Dit kan bijvoorbeeld aantrekkelijk zijn in een jaar waarin een hoger inkomen wordt genoten dan (naar verwachting) in het volgende jaar of om juist de grondslag van box 3 vóór de peildatum nog te verlagen.
De man in deze zaak wilde graag gebruikmaken van deze fiscale mogelijkheid. Maar de bank stak daar - vanwege te hoge kosten - een stokje voor.
Het is opvallend dat de geschillencommissie het geschil uitsluitend juridisch benadert zonder expliciet het klantbelang in haar overwegingen te benoemen.

(september 2016)

Verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning

Staatssecretaris Wiebes heeft in een brief van 30 juni 2016 aan de vaste commissie voor Financiën  gereageerd op de toepassing van de (eenmalig te gebruiken) verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning van € 100.000 die per 1 januari 2017 in werking treedt. Daarnaast heeft Rechtbank Den Haag op 8 april 2016 een uitspraak gedaan over de toepassing van de (tijdelijk) verhoogde schenkingsvrijstelling (2013/2014). In beide gevallen is het oordeel dat maar éénmalig gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde vrijstelling, tenzij overgangsrecht van toepassing is.

Staatssecretaris Wiebes reageert in zijn brief op een situatie dat ouders in 2013 en in 2015 schenkingen aan hun dochter hebben gedaan om haar in een echtscheidingssituatie financieel te ondersteunen. Daarbij heeft de dochter voor de schenking in 2013 gebruikgemaakt van de (eenmalig te gebruiken) algemene hoge vrijstelling van € 24.676 (bedrag 2013) voor schenkingen door ouders aan een kind tussen 18 en 40 jaar. Vervolgens hebben de ouders in 2015 een tweede schenking aan hun dochter gedaan om onder andere haar deel van de restschuld te kunnen betalen. Over deze schenking hebben zij aangifte schenkbelasting gedaan zonder beroep te doen op een vrijstelling. Op deze schenking is de gewone jaarlijkse kind vrijstelling van
€ 5.277 (bedrag 2015) van toepassing.
De dochter verzoekt om toepassing van de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning per 
1 januari 2017 op de tweede schenking. De Staatssecretaris antwoordt hierop dat op grond van het overgangsrecht degenen die in 2013 geheel of gedeeltelijk gebruik hebben gemaakt van een hoge vrijstelling (of van een verhoogde vrijstelling) geen gebruik kunnen maken van de met ingang van 1 januari 2017 geldende structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning. Dit betekent dat in dit geval de dochter dus niet voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht.

De situatie bij de Rechtbank Den Haag betrof het geval dat vader in 2013 € 70.000 aan zijn dochter schenkt. Dochter doet een beroep op de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling van in totaal € 100.000. In 2014 schenkt vader aanvullend € 30.000 aan dochter. Dochter doet wederom een beroep op de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling. Volgens de inspecteur is dat echter niet mogelijk. Rechtbank Den Haag oordeelt dat dochter in 2014 niet nogmaals voor toepassing van de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling kan kiezen. Dochter had de vrijstelling namelijk al in 2013 toegepast.
(Bron: Brief Ministerie van Financiën, 30 juni 2016, referentie: 2016-0000090489 en Rechtbank Den Haag 08 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4393)

Noot:

De Successiewet 1956 kent voor een schenking door een ouder aan een kind een jaarlijkse vrijstelling van
€ 5.304 (bedrag 2016). Dit betekent dat een kind elk jaar van zijn ouders tot dat bedrag belastingvrij een schenking kan ontvangen. Naast deze jaarlijkse vrijstelling zijn er enkele hoge schenkingsvrijstellingen die een eenmalig karakter hebben. Zo kan de jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind tussen 18 en 40 jaar eenmalig worden vervangen door de algemene hoge vrijstelling (€ 25.449 in 2016) of door de hoge vrijstelling voor een studie of voor een eigen woning (€ 53.016 in 2016). Voor de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning (van € 100.000) geldt hetzelfde. Er kan echter in beginsel geen beroep worden gedaan op die vrijstelling indien er al gebruik is gemaakt van een hoge vrijstelling door het kind voor een schenking van de ouders, tenzij wordt voldaan aan een van de in het overgangsrecht opgenomen uitzonderingen.
 
Tijdens de parlementaire behandeling van de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning met ingang van 2017 is nadrukkelijk ingegaan op de vormgeving van genoemd overgangsrecht. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2016 staat het volgende over het overgangsrecht: “De verhoogde schenkingsvrijstellingen zijn eenmalige vrijstellingen. De hoofdregel is dat de verkrijger per schenker eenmaal in zijn leven van één van de regelingen gebruik kan maken. In 2013 en 2014 is eenieder in de gelegenheid gesteld om eerdere schenkingen voor de eigen woning aan te vullen tot de voor die jaren geldende verhoogde vrijstelling van € 100 000. Op grond van het thans voorgestelde overgangsrecht gaat een vergelijkbare regeling ook gelden voor diegenen die in de kalenderjaren 2015 en 2016 gebruikmaken van de voor die jaren geldende verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 53.016 (bedrag 2016). Zij kunnen in de kalenderjaren 2017 en 2018 bij een schenking voor de eigen woning nog een vrijstelling toepassen tot het bedrag waarmee de met ingang van 2017 geldende vrijstelling voor de eigen woning de thans bestaande verhoogde vrijstelling van
€ 53.016 (bedrag 2016) te boven gaat. Het overgangsrecht wordt daarmee – in combinatie met de tijdelijke verhoogde vrijstelling in 2013 en 2014 – zodanig vormgegeven dat eenieder de mogelijkheid krijgt of heeft gehad om vrij van schenkbelasting te schenken tot € 100.000 voor de eigen woning.” In het licht van de voorgaande tekst van de memorie van toelichting is de reactie van staatssecretaris Wiebes niet verwonderlijk. De uitspraak van de rechtbank past geheel in de lijn van de wetgeving tot nu toe. Het is wel zuur voor belanghebbende dat met ingang van 2017 de verhoogde vrijstelling voor de eigen woning wel uitgesmeerd kan worden over (maximaal) drie aaneensluitende jaren.

(september 2016)

 

Korte berichtenlabel

Korte berichten