Een man is inwoner van Duitsland. Hij ontvangt in 2017 een AOW-uitkering van € 2.472 en een pensioenuitkering van een Nederlands pensioenfonds ter grootte van € 23.281. De inspecteur legt voor het jaar een aanslag inkomstenbelasting op, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op het (totaal)bedrag van € 25.753.
In zijn beroepschrift stelt de man dat hij al in Duitsland belasting heeft betaald en dat hij door financiële omstandigheden het bedrag van de aanslag niet kan betalen.
De rechtbank haalt artikel 17 van het Belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland aan en stelt vast dat de pensioeninkomsten van de man de som van € 15.000 te boven gaan. De Nederlandse heffingsbevoegdheid over de pensioeninkomsten worden niet beperkt door het Belastingverdrag, aldus de rechtbank. De aangevoerde financiële omstandigheden kunnen de man niet baten.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.
(Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 oktober 2022, nr. 21/2580, ECLI:NL:RBZWB:2022:6308)
Noot:
Op dezelfde dag heeft dezelfde rechtbank nog een uitspraak gedaan in een zaak waarbij een inwoner van Duitsland diverse pensioenuitkeringen uit Nederland van pensioenfondsen en een verzekeraar ontvangt voor een totaalbedrag hoger dan € 15.000. Daarin oordeelt de rechtbank onder meer dat het niet onrechtmatig is dat de rechtspositie van een belanghebbende nadeliger wordt door de invoering van een nieuw verdrag.
(december 2022)