FA Nieuwsbrief augustus 2016

Jaargang 05 nummer 02

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Lijfrente

Kapitaalverzekering

Pensioen

Eigen Woning

Wetgeving in parlement

Nieuw op Financieel Actief is het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving. In dit overzicht zijn opgenomen de status van de parlementaire behandeling en een beknopte omschrijving van de diverse wetsvoorstellen. Ook is er een link naar de artikelen in Financieel Actief (indien van toepassing) en naar de parlementaire stukken. Dit overzicht wordt maandelijks bijgewerkt.

Gids Productfiscaliteiten 2016

Heeft u een vraag over pensioen, lijfrente, kapitaalverzekering, arbeidsongeschiktheidsverzekering, eigen woning, etc.? Kijkt u dan eens in de Gids Productfiscaliteiten 2016. Deze Gids is in tien jaar uitgegroeid tot hét naslagwerk over de fiscale regelgeving voor verzekerings- en bancaire producten.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

 

 

 

 

Artikelen

Bescherming lijfrente bij beroep op bijstand: een geslaagde reparatie?

Jasper en Peter

Vanaf 1 april dit jaar hoeft iemand niet altijd meer zijn lijfrenteverzekering af te kopen als hij een beroep op de bijstand doet. Ook hoeft iemand zijn pensioen niet eerder te laten ingaan. In Financieel Actief hebben we eerder kritiek geuit op de voorheen bestaande praktijk om financiële producten aan te tasten die bedoeld zijn voor de oude dag. In dit artikel staan we stil bij de vraag of en zo ja, in hoeverre gemeenten oudedagsvoorzieningen nu nog kunnen aantasten bij een bijstandsaanvraag. Hiervoor kijken we naar particuliere oudedagsvoorzieningen (lijfrenteverzekeringen) en maken we de vergelijking met oudedagsvoorzieningen via de werkgever (pensioen).

Herstel administratieve fout

Vraag: Een klant van mij heeft een spaarhypotheek. Nu meldt de verzekeraar dat er bij de renteherzieningsdatum iets mis is gegaan. De hypotheekrente is door de geldverstrekker aangepast. Maar bij de verzekeraar is die rentewijziging nog niet doorgevoerd, waardoor de premie niet is aangepast. Is het fiscaal toegestaan om de premie alsnog aan te passen?

Korte berichten

‘Herkansing’ variabele pensioenuitkering vanaf 1 januari 2017

Vanaf 1 januari 2017 kunnen pensioendeelnemers die tussen 1 januari 2014 en 8 juli 2015 geen gebruik konden maken van de pensioenknip en dus een vaste uitkering hebben aangekocht, alsnog gebruikmaken van de mogelijkheid om een variabele pensioenuitkering aan te kopen. Voorwaarde is wel dat de Wet verbeterde premieregeling op 1 september 2016 in werking treedt. Dat schrijft staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer.

In 2009 is de pensioenknip voor het eerst geïntroduceerd. Dit was een tijdelijke regeling tot 2014.
De pensioenknip maakte het mogelijk om bij premie- en kapitaalovereenkomsten de uitkering op de ingangsdatum te splitsen in een tijdelijke uitkering van maximaal 5 jaar en een daarop aansluitende levenslange uitkering. Het doel van de pensioenknip is het voorkomen dat de pensioenuitkering op één moment moet worden ingekocht en afhankelijk is van de rente- en beurskoersen op dat moment. Vanwege de lage rente is de pensioenknip op 8 juli 2015 tijdelijk opnieuw opengesteld in aanloop naar de wetgeving over variabele pensioenuitkeringen. Inmiddels is de Wet Verbeterde premieregelingen definitief, waardoor via doorbeleggen na de pensioendatum het verplichte eenmalige aankoopmoment verleden tijd is. Pensioengerechtigden die tussen de eerste en de tweede pensioenknip met pensioen gingen, vielen tussen wal en schip. Zij waren gedwongen om op één moment een vaste levenslange uitkering aan te kopen. Het Verbond van Verzekeraars heeft nu met de staatssecretaris afgesproken dat er voor deze groep een herkansing komt.

De herkansing kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden. Zo zal de herkansing open staan in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 juli 2017, ervan uitgaande dat de Wet verbeterde premieregeling op
1 september 2016 in werking treedt. Het omzetten van het contract naar een variabele uitkering vindt plaats bij de huidige verzekeraar. De omzetting zal plaatsvinden op basis van de actuele waarde van de pensioenrechten op grond van de vaste pensioenuitkering. De actuele waarde wordt bepaald aan de hand van het actuele bij de verzekeraar geldende tarief.
Verzekeraars zullen de groep mensen die in de relevante periode een vast en levenslang pensioen hebben ingekocht en van wie de pensioenuitkering hoger is dan de actuele wettelijke afkoopgrens (2016: € 465,94 per jaar), persoonlijk informeren over de mogelijkheid het lopende contract om te zetten. Indien de huidige verzekeraar in het eerste halfjaar van 2017 geen variabele uitkering aanbiedt, hebben verzekeraars toegezegd medewerking te verlenen aan een waardeoverdracht voor omzetting naar een variabele pensioenuitkering. Aan de omzetting zijn kosten verbonden die voor rekening komen van de pensioengerechtigde. Indien er sprake is van een (ex-)partner, zal deze instemming moeten verlenen.
De staatssecretaris SZW zal hiertoe in de Pensioenwet voor die specifieke situatie een wettelijke basis creëren via de Verzamelwet pensioenen 2017.
(Bron: Brief van staatssecretaris Klijnsma van 11 juli 2016, 2016-0000156705)

Noot:

Het is goed dat degenen die tussen de eerste en de tweede knip met pensioen zijn gegaan, alsnog een alternatief wordt geboden in de vorm van een variabele pensioenuitkering (‘herkansing’). Vraag is echter of deze pensioengerechtigden daadwerkelijk van de mogelijkheid gebruik zullen maken. Immers van  zowel de 1e als de 2e pensioenknip is en wordt nauwelijks gebruik gemaakt. Bovendien moet de pensioengerechtigde die alsnog gebruik wil maken van de ‘herkansing’ ook de kosten hiervoor betalen. Dit is zeker niet onredelijk, maar dat zal het gebruik niet stimuleren. Voor meer informatie over de pensioenknip zie hoofdstuk 6.7.6 van de Gids Productfiscaliteiten.

(augustus 2016)

Klijnsma presenteert Perspectiefnota Toekomst pensioenstelsel

Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) heeft op 8 juli jl. de nota over de toekomst van het pensioenstelsel gepubliceerd. De nota is een vervolg op de onlangs door de Sociaal Economische Raad (SER) gepubliceerde verkenning. Klijnsma schuift de voorstellen over vier onderwerpen door naar een volgend kabinet en noemt hierbij als beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari 2020.
 
1.Toereikend pensioen voor alle werkenden
Het grootste risico om geen of onvoldoende aanvullend pensioen op te bouwen, lopen werknemers zonder aanvullende pensioenregeling, flexwerkers en zzp’ers. Om dit op te lossen, denkt Klijnsma aan de invoering van een pensioenplicht of aan een pensioenregeling waarbij deelname automatisch plaatsvindt (met ‘opt-out’ mogelijkheid). Voor meer informatie en inbreng van ideeën verwijst zij naar de werkgroep ‘Pensioen & ZZP’ die de SER onlangs is opgestart.

2. Afschaffen doorsneesystematiek
De staatssecretaris wil per 2020 de doorsneesystematiek afschaffen en overstappen op een degressieve opbouw (waarbij de hoogte van de premie in de opbouwfase afhankelijk is van de leeftijd van de werknemer). Om de effecten voor degenen die daar vooral nadeel van ondervinden (deelnemers van 45 jaar en ouder) te beperken, is een opslag op de premie nodig van ca. 2%. Dit is echter een grote stap. Ook kunnen de generatie-effecten verschillen per fonds en/of verzekeraar. De totale kosten van omzetting bedragen circa € 100 miljard en er moet een overgangsperiode van 25 jaar komen volgens berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB). De overheid wil gedurende deze overgangsperiode een financiële bijdrage leveren van ten hoogste € 40 miljard. Voor een succesvolle overstap is maatwerk noodzakelijk en alle uitvoerders moeten op hetzelfde moment overstappen op de nieuwe opbouwsystematiek.

Met de uitwerking van de afschaffing  van doorsneesystematiek wil Klijnsma in deze kabinetsperiode samen met o.a. de pensioensector, AFM, DNB en sociale partners een start maken. Hierbij zal speciale aandacht gegeven worden aan de duur van de overgangsperiode (deze moet bij voorkeur korter dan 25 jaar worden) en aan de zogenaamde ‘dubbele transitie’ (zowel afschaffen van de doorsneesystematiek als de overstap op een ander pensioencontract). Hierbij wordt tevens onderzocht welke fiscale aanpassingen nodig zijn om e.e.a. mogelijk te maken;
- In beeld brengen van welke gevolgen de nieuwe pensioenovereenkomsten voor het toezicht zullen hebben;
- Zodra bekend is welke pensioenovereenkomsten de voorkeur genieten, zullen ook de juridische en fiscale kaders nader worden uitgewerkt.

3. Nieuwe pensioenovereenkomst
In de nota noemt de staatssecretaris de voorwaarden waaraan nieuwe pensioenovereenkomsten moeten voldoen. Ook behandelt zij de in de SER-verkenning genoemde verschillende varianten en geeft hierbij haar volgorde van voorkeur aan. Concreet wil zij de volgende pensioenovereenkomsten onderzoeken:
a) Persoonlijke pensioenvermogens waarbij kan worden doorbelegd na pensionering. Uitgangspunt zijn de
    mogelijkheden op grond van de Wet verbeterde premieregeling (ingangsdatum 1 september 2016);
b) Zelfde als a) maar dan met risicodeling binnen bepaalde generaties. Ook hierbij geldt de Wet verbeterde
    premieregeling als uitgangspunt, waardoor risico’s binnen een collectief kunnen worden gedeeld en worden
    gespreid over tien jaar;
c) Zelfde als a) maar dan met uitgebreide risicodeling. Hierbij kan een buffer worden gevormd, waarmee
    fluctuaties in rendementen worden gedempt;
d) Een ambitieovereenkomst. Deze lijkt op het eerder voorgestelde ‘reële kader’, waarin pensioenen kunnen
    meebewegen met financiële schokken;
e) De huidige DB-regelingen (salaris-/diensttijd), maar dan met een degressieve opbouw, zodat voor alle
    leeftijden (min of meer) dezelfde premie wordt geheven.

Het uiteindelijke doel is om de verwachtingskloof te dichten. De pensioenuitvoerders blijven vrij in het soort / de variant pensioenovereenkomst welke zij uitvoeren. De uiteindelijke keuze voor een bepaald type / variant pensioenovereenkomst blijft liggen bij de sociale partners. Wel wil Klijnsma een onderzoek starten naar welke mogelijkheden moeten worden gefaciliteerd, zodat de rechten uit een bestaande overeenkomst kunnen worden ingebracht in een nieuwe overeenkomst.

4. Keuzevrijheid en maatwerk
De staatssecretaris wil onderzoeken of het mogelijk is om (tijdelijk) meer, minder of zelfs helemaal geen premie te betalen (premievakanties). Bovendien moet pensioen niet alleen aan te wenden zijn als oudedags- of nabestaandenvoorziening, maar ook voor bijvoorbeeld als financiering of aflossing van de hypotheek. Een andere uitkeringsvariatie dan 100:75 en een uitkering van een bedrag ineens moet mogelijk zijn.

Overige maatregelen
Naast bovengenoemde toekomstige maatregelen noemt Klijnsma ook een aantal maatregelen die in de resterende kabinetsperiode kunnen worden ingevuld:

  • Er komt een verplichting tot waardeoverdracht van kleine pensioenen die naar verwachting medio 2017 in werking treedt. Hierdoor krijgen werknemers die nu meerdere keren door kortlopende dienstverbanden met afkoop klein pensioen worden geconfronteerd, een forse verbetering in hun pensioenvoorziening;
  • De lagere regelgeving voor de Wet verbeterde premieregeling (beoogde inwerkingtreding op
    1 september 2016) wordt uitgewerkt;
  • Het kabinet zal uitwerken op welke manier de communicatie richting deelnemers over de onzekerheden rondom pensioen kan worden verbeterd;
  • Ook zal het kabinet bezien hoe samenwerking tussen verplicht gestelde bedrijfstakpensioen-fondsen kan worden vormgegeven.

(Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, brief van 8 juli 2016, nr. 2016-0000162957)

Noot:

Het gaat om een interessante verkenning waarin aanknopingspunten zitten om verder op te borduren. Een (gemakkelijk) punt van kritiek is dat de knelpunten, waarmee we nu te maken hebben, niet direct worden opgelost maar doorgeschoven naar een volgend kabinet.
De staatssecretaris volgt met haar wens om de doorsneesystematiek af te schaffen de al in 2010 gegeven aanbeveling van de commissie Goudswaard op om over te stappen op een degressieve opbouw. Of zij bij de jongeren de handen op elkaar krijgt om door middel van een opslag de ouderen te compenseren, is nog maar de vraag. Daar is overigens ook aanpassing van fiscale wetgeving voor nodig, maar over benodigde fiscale kaders wordt in de nota met geen woord gerept.
De staatssecretaris lijkt aan te sturen op een stelsel, waarbij collectiviteit en solidariteit behouden blijven. Tegelijk moet meer maatwerk mogelijk zijn en meer ruimte geboden worden voor het maken van individuele keuzes. Het gevaar van de collectieve buffer bij de individuele pensioenrekening is, dat over het vormen en het aanspreken hiervan (voor indexatiedoeleinden) net zoveel discussie ontstaat als bij de dekkingsgraad. 

(augustus 2016) 

 

 

Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep inzake AOW-leeftijd

In 2013 is de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd. Doordat de AOW later ingaat, kan sprake zijn van een zogenaamd AOW-gat. Dit heeft geleid tot diverse rechtszaken. Nadat een aantal lagere rechtbanken uitspraak heeft gedaan, heeft nu de Centrale Raad van Beroep in een aantal van deze zaken beslist. De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Verhoging AOW-leeftijd geoorloofd
De Centrale Raad van Beroep heeft zich gebogen over de vraag of het tijdelijk verlies aan inkomen (AOW-gat) onevenredig nadeel oplevert voor de pensioengerechtigde.
De Centrale Raad oordeelt dat de opgebouwde AOW-rechten als eigendom moeten worden beschouwd dat door het Europees recht wordt beschermd. De verhoging van de AOW-leeftijd betekent een beperking van het ongestoord genot van dit eigendom. De Centrale Raad vindt echter dat daarvoor een rechtvaardiging aanwezig is. De overheidsuitgaven worden beperkt en het draagvlak voor de AOW is veilig gesteld.
Verder meent de Centrale Raad dat in het algemeen een behoorlijk evenwicht is behouden tussen het belang van de samenleving en het individuele belang van de pensioengerechtigde. De verhoging van de AOW-leeftijd vindt immers geleidelijk plaats en er is een compensatieregeling voor mensen met weinig inkomen en vermogen. 
Tot slot oordeelt de Centrale Raad dat er door het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd geen ongeoorloofd onderscheid, bijvoorbeeld naar leeftijd, bestaat. Het trekken van een leeftijdsgrens is altijd arbitrair. Deze grens is niet onredelijk, gezien de ruime beleidsvrijheid die de wetgever heeft en gezien de rechtvaardiging voor het verhogen van de AOW-leeftijd.

Lage tegemoetkoming wachtgeldregeling niet geoorloofd
Tegelijkertijd heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraken gedaan in zaken van voormalig burgerpersoneel van Defensie. Van deze mensen is de wachtgelduitkering gestopt op 65 jaar, terwijl de AOW-leeftijd stapsgewijs is verhoogd. In de tussenperiode ontvingen de betrokkenen een (lagere) tegemoetkoming. Bovendien heeft de minister gewezen op de mogelijkheid het pensioen eerder in te laten gaan. De Centrale Raad oordeelt dat de constructie, waarbij het wachtgeld werd vervangen door een tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd oplevert. Betrokkenen mochten er op rekenen dat hun wachtgeld aansloot op hun AOW en konden niet verwachten met een lagere uitkering rond te moeten komen. Ook oordeelt de Centrale Raad dat deze voormalige ambtenaren in redelijkheid hun pensioen niet eerder hoeven laten in te gaan. Dit zou immers een levenslang lager ouderdomspensioen tot gevolg hebben. De minister moet met deze uitspraak in de hand met een andere oplossing voor het inkomensverlies komen.
(Bron: CRvB 18 juli 2016, ecli:nl:crvb:2016:2502 en 2503 en CRvB 18 juli 2016, o.a. ecli:nl:crvb:2016:2614 t/m 2622)

Noot:

Bij de twee verschillende situaties, waarover de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld, staat het al dan niet aanwezig zijn van verboden onderscheid centraal. Hierbij wordt de nieuwe situatie (verhoogde AOW-leeftijd) met de oude situatie (AOW-leeftijd op 65 jaar) vergeleken.
Bij de beslissingen over de verhoging van de AOW-leeftijd oordeelt de Centrale Raad dat ondanks dat er sprake is van onderscheid, dit onderscheid geoorloofd is. De rechtvaardiging wordt gevonden in het dienen van ‘het grotere belang’. Op zich is dit niet verrassend. Het zou pas verrassend zijn geweest als de Centrale Raad van Beroep anders zou hebben beslist, want daarmee zou de bevoegdheid van de wetgever ernstig zijn beperkt. Kortweg komt het er op neer dat het belang van het individu moet wijken voor het collectief, zonder dat hierbij onredelijke situaties ontstaan.
Ook bij de uitspraken over het stopzetten van wachtgeld is sprake van onderscheid, echter de Centrale Raad vindt dit onderscheid niet geoorloofd en dus verboden. De minister zal het inkomensgat tussen einde wachtgeldregeling en de AOW-leeftijd moeten repareren. Het lijkt erop dat de Centrale Raad een parallel heeft getrokken met de sociale verzekeringsuitkeringen in die zin dat de werknemersverzekeringen, zoals WW en WIA, ook doorlopen tot de AOW-leeftijd.
Dit ligt anders bij verzekeringen tegen inkomensverlies, zoals particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Degene die reeds arbeidsongeschikt is en een uitkering ontvangt met einddatum 65 jaar, wordt alsdan geconfronteerd met een AOW-gat. Veelal zal de rekening als gevolg van verhoging van de AOW-leeftijd door de arbeidsongeschikte moeten worden betaald. 

(augustus 2016)

 

 

Betere bescherming met nieuwe hypotheekregels

Consumenten die een huis willen kopen, worden met ingang van 14 juli 2016 beter beschermd. Dat is het doel van de ingevoerde nieuwe hypotheekregels. De nieuwe hypotheekregels vloeien voort uit een in 2014 aangenomen Europese hypothekenrichtlijn.
Geldverstrekkers moeten consumenten, die een hypotheek willen, een informatieblad geven dat er in de gehele Europese Unie hetzelfde uitziet. Ook moet het jaarlijkse kostenpercentage bij de hypotheek worden gemeld. Achterliggende gedachte hierbij is dat consumenten verschillende (ook buitenlandse) hypotheken beter kunnen vergelijken.
Als een geldverstrekker na het afgeven van het informatieblad (het zogenoemde ESIS) een aanbod doet, is dat definitief en bindend. De consument heeft daarna veertien dagen bedenktijd. Het aanbod kan alleen nog in het voordeel van de consument worden gewijzigd. Een offerte onder voorwaarden mag niet meer worden afgegeven.
Een bank mag nog steeds een vergoeding - de zogenoemde boeterente - eisen voor het vervroegd aflossen van de hypotheek. Deze vergoeding mag niet hoger zijn dan het financiële nadeel dat de bank ondervindt door de vervroegde aflossing. Dat financiële nadeel betreft dan gemiste rentebetalingen, maar niet winstderving.
(Bron: Nieuwsbericht Ministerie van Financiën, 14 juli 2016)

(augustus 2016)
 

Geen renteaftrek voor geërfde aflossingsvrije hypotheken

De zoon en dochter zijn erfgenamen van hun ouders die in 2012 zijn overleden. De nalatenschap bestaat uit onder meer de woning van de ouders en twee aflossingsvrije hypothecaire leningen. In eerste instantie hebben de erfgenamen de woning te koop gezet. De verkoop wilde niet vlotten en de zoon is per 1 mei 2013 in de woning gaan wonen. Vanaf dat moment betaalt hij ook de rente van de twee leningen. In geschil is of de zoon de door hem betaalde rente in zijn IB-aangifte over 2014 terecht heeft afgetrokken. Bij het invullen van de aangifte van 2014 is namelijk door een medewerker van de Belastingdienst gezegd dat hij de hypotheekrente kon aftrekken, omdat hij ‘erve’ is. Ook de website van de Belastingdienst bevestigt dat hij recht heeft op hypotheekrenteaftrek.
De inspecteur is van mening dat de rente niet aftrekbaar is, omdat deze betaald wordt op aflossingsvrije leningen.
De rechtbank stelt vast dat de woning pas vanaf 1 mei 2013 een eigen woning is voor de zoon, zodat op hem onder meer artikel 3.119c Wet IB2001 van toepassing is. Dat betekent dat voor renteaftrek er een contractuele verplichting tot aflossing moet zijn. De rechtbank oordeelt ook dat het overgangsrecht niet voorziet in de situatie van de zoon.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat een expliciete toezegging, dan wel mededeling aan de zoon zou zijn gedaan, blijkt nergens uit. Bovendien kan worden doorgelinkt op de door de zoon overgelegde webpagina van de Belastingdienst naar een site waarop is vermeld dat voor aftrekbaarheid voldaan moet worden aan nadere voorwaarden. Een van de genoemde voorwaarden is dat sprake moet zijn van een lening, waarop wordt afgelost.
Het beroep van de man is ongegrond.
(Bron: Rechtbank Noord-Nederland 26 april 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2318)

Noot:

Met ingang van 2013 geldt voor renteaftrek onder meer de eis van een contractuele, ten minste annuïtaire, aflossingseis. Voor op 31 december 2012 bestaande gevallen geldt overgangsrecht. Omdat de man pas op 1 mei 2013 in de woning is gaan wonen, geldt het overgangsrecht volgens de rechtbank niet. Het feit dat de aflossingsvrije schulden al wel bestonden, is daarbij niet relevant. Dit waren namelijk schulden van de ouders en (nog) niet van de man.
Door de versoepelingen opgenomen in het Belastingplan 2016 is de renteaftrek nog niet definitief verloren gegaan. Als de man de twee leningen omzet naar hypotheken met contractueel ten minste annuïtaire aflossingen, kan de rente in de toekomst weer aftrekbaar zijn (zie ook hoofdstuk 2.5.1 van de Gids Productfiscaliteiten 2016).

(augustus 2016)
 

Korte berichtenlabel

Korte berichten