FA Nieuwsbrief juni 2014

Jaargang 2 nummer 12

De nieuwsstroom op het terrein van oudedagsvoorzieningen en eigen woning houdt niet op. Zo is bijvoorbeeld deze week de Fiscale Verzamelwet 2014 bij de Tweede Kamer aangeboden, net als een brief over pensioen in eigen beheer. Op deze onderwerpen zullen we in een later stadium terugkomen (en over het pensioen in eigen beheer valt al iets te lezen in de Korte berichten).

Hoewel minder prominent dan in een eerdere fase, blijven compensatieregelingen en hersteladviezen terugkomen in het nieuws. Het blijkt namelijk dat relatief weinig verzekeringnemers in beweging komen om hun verzekering - daar waar mogelijk - aan te passen. Onder het motto ‘Kom in actie!’ hebben Jeroen Vriend en Jasper Commandeur daarom hun bijdrage geschreven over de fiscale aspecten van hersteladviezen.

Witteveen 2015 is nu ook door de Eerste Kamer. Ondergetekende zet de belangrijkste wijzigingen per 1 januari 2015 beknopt op een rij. Daarbij komen de staffels voor beschikbarepremieregelingen (en de verschillen ten opzichte van de oude staffels), de franchise, het voorleggen van een pensioenregeling (vóór 1 januari 2015) en de nettolijfrente uitgebreider aan bod.

De Praktijkcase gaat wederom in op de toepassing van de zogenoemde 80%-regeling voor gouden handdrukken in 2014. Ditmaal is de vraag of de regeling ook van toepassing is op eerdere (periodieke) uitkeringen in 2014 als de aanspraak uiteindelijk wordt afgekocht.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]

drs. Kees van Oostwaard
Eindredacteur Financieel Actief

Artikelen

Hersteladvies hypotheken en fiscaliteit

Jeroen en Jasper

Heb je een beleggingsverzekering? Kom in actie. (!) Met deze oproep spoort de AFM adviseurs en verzekeraars aan om contact op te nemen met hun klanten. Vanwege hoge kosten en een aantal slechte beursjaren kunnen hypotheekschulden niet worden afgelost. 1) Naar de adviseur dus. De AFM vergeet er echter bij te vertellen dat  de reparatiemogelijkheden vaak beperkt zijn. 2) Fiscale begrenzingen maken dat een verbetering vaak niet- of slechts beperkt mogelijk is. Zie hiervoor ook onze bijdragen van mei 2013. 3) Door het ontbreken van een integrale politieke visie op de problematiek van de beleggingsverzekeringen, voeren twee overheidsinstanties hierdoor tegengesteld beleid uit. In deze bijdrage staan we stil bij de fiscale aspecten van hersteladviezen. Wat is nog wel mogelijk en welke fiscale knelpunten staan hersteladvies in de weg? Daarbij beperken we ons tot de meest voorkomende kapitaalverzekeringen. De overeenkomsten die fiscaal aangemerkt zijn als kapitaalverzekering eigen woning (KEW) en op 14 september 1999 al bestaande kapitaalverzekeringen in box 3 waar overgangsrecht op van toepassing is.

Kom in actie!

Een klant met een beleggingsverzekering kan een aantal keuzes maken. We bespreken er vier 4):
1. Omzetten in een ander product
2. Wijzigen
3. Afkopen
4. Niets doen

1. Omzetten in een ander product

De eerste optie waar we bij stil staan, is het beëindigen van de beleggingsverzekering en kiezen voor een nieuwe verzekering of bank(spaar)rekening. Dit noemen we omzetten. Omzetten is mogelijk zonder belastingheffing. Maar dan moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Omzetten van een beleggingsverzekering

Om de bestaande verzekering (met de hoge kosten) te beëindigen en te voorkomen dat de gunstige fiscale behandeling (vrijstellingen) verloren gaat, kan de beleggingsverzekering omgezet worden naar een andere kapitaalverzekering. Dat kan opnieuw een beleggingsverzekering zijn (met lagere kosten), of een verzekering met een gegarandeerde uitkering. Maar de premie mag bij omzetting niet worden verhoogd en de looptijd mag niet worden verlengd. Verhogen of verlengen leidt tot verlies van de bezittingsvrijstelling in box 3 of directe belastbaarheid van een kapitaalverzekering eigen woning in box 1. Verhogen van de premie kan alleen als de beleggingsverzekering al een contractuele mogelijkheid had om zonder nadere voorwaarden extra in te leggen en de nieuwe verzekering de zelfde mogelijkheden heeft (bijvoorbeeld bij ‘optieclausules’). 5)

Voorbeeld
Een beleggingsverzekering wordt in 2014 omgezet in een verzekering met een gegarandeerde uitkering. Voor de beleggingsverzekering werd maandelijks een premie van € 100 betaald. De waarde op 1 januari 2014 is € 40.000 en op 1 januari 2015 € 50.000. Bij omzetting is de waarde € 45.000 en op dat moment is € 30.000 premie betaald. Voor de nieuwe verzekering wordt een premie van € 150 betaald om een gelijk doelkapitaal te behalen.
In deze situatie is de premie verhoogd. Voor een beleggingsverzekering in box 3, waar nog overgangsrecht op van toepassing is, leidt de verhoging tot verlies van de bezittingsvrijstelling. Vanaf 1 januari 2015 moet de waarde van de nieuwe verzekering in de aangifte inkomstenbelasting aangegeven worden als vermogen in box 3. In het eerste jaar waarop geen vrijstelling meer verschuldigd is, kan het verlies van de bezittingsvrijstelling de verzekeringnemer dus € 600 kosten. Als de feitelijke uitkering plaatsvindt, zou nog inkomstenbelasting in box 1 verschuldigd kunnen zijn. De verhoging heeft echter geen gevolgen voor deze toekomstige heffing, tenzij de verhoging ook tot een overschrijding van de bandbreedtevoorwaarde leidt en de uitkeringsvrijstelling daardoor ook verloren is gegaan. 
Als de beleggingsverzekering een kapitaalverzekering eigen woning in box 1 was, is bij de omzetting direct belasting verschuldigd. Het verschil tussen de waarde op het moment van de omzetting en de betaalde premie moet in de aangifte inkomstenbelasting worden opgegeven (het rentebestanddeel). In dit voorbeeld is dan € 15.000 belast naar het tarief van box 1 (€ 45.000 - € 30.000). Daarna moet de waarde van de verzekering jaarlijks in box 3 opgegeven worden.

 

Buiten de contractuele mogelijkheden om meer op te bouwen, kan in de nieuwe verzekering een lagere ‘normale en gebruikelijke’ overlijdensdekking afgesproken worden of een lagere dekking bij arbeidsongeschiktheid. De totaalpremie mag dan gelijk blijven, waardoor bij de zelfde premie een groter doelkapitaal gehaald kan worden. Hiervoor heeft het Ministerie van Financiën een goedkeuring gegeven. 6) Onder de voorwaarde dat, na een verlaging van de verzekerde uitkering bij overlijden, ten minste een ‘normale en gebruikelijke overlijdensdekking’ overblijft. 7) Als de dekking bij overlijden wordt verlaagd - en de totaalpremie gelijk blijft - mag de uitkering bij overlijden in de nieuwe verzekering hierdoor niet lager worden dan  90% van de in de verzekering opgebouwde waarde. Inmiddels is duidelijk geworden dat het daarbij geen probleem is als de klant vervolgens alsnog een nieuwe overlijdensrisicoverzekering afsluit om het gemis aan dekking weer aan te vullen. 8) Het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst geven de praktijk met deze goedkeuring wat meer ruimte tot ‘herstel’. De ‘oplossing’ doet echter wel wat gekunsteld aan. Bij hersteladvies zal het vooral de wens zijn om het bij aanvang gekozen doelkapitaal te halen. En de vraag of het doelvermogen met deze goedkeuring gehaald kan worden, blijft onbeantwoord.

Voorbeeld
Een klant heeft een beleggingsverzekering met een premie van € 150 per maand en een verzekerd bedrag bij overlijden van € 75.000. De klant zet de verzekering om in een ander product en verlaagt hierbij de overlijdensrisicodekking naar 90% van de in de verzekering aanwezige waarde. De premie blijft € 150 per maand. Vervolgens sluit de klant een nieuwe overlijdensrisicoverzekering. Desgewenst met een steeds kleiner wordend verzekerd bedrag (annuïtair- of lineair dalend). Op deze manier wordt een groter deel van de premie gebruikt om waarde op te bouwen en blijft er voldoende dekking bij overlijden.

 

Omzetten van een beleggingsverzekering in box 3 in een verzekering

Voor een beleggingsverzekering die vóór 15 september 1999 is afgesloten, bestaat overgangsrecht. Deze verzekeringen worden in de inkomstenbelasting gerekend tot de grondslag voor vermogensrendementsheffing in box 3. 9) Zolang de premie niet is verhoogd en de looptijd niet is verlengd, is er voor deze verzekeringen een bezittingsvrijstelling van maximaal € 123.428. Op de einddatum is het rentebestanddeel in de uitkering vaak onbelast in box 1, mits aan de voorwaarde is voldaan van minimaal 15- of 20 aaneengesloten jaren premiebetaling binnen een bandbreedte van 1:10. 10) Deze verzekeringen kunnen niet meer overgesloten worden naar een bankspaarproduct. 11) Omzetten naar een ander verzekeringsproduct kan wel.

Omzetten van een kapitaalverzekering eigen woning naar banksparen

Om meer premie te betalen zijn er fiscaal gezien dus twee mogelijkheden. De premie kan verhoogd worden door gebruik te maken van de bestaande contractuele mogelijkheden of de overlijdensdekking kan verlaagd worden bij een gelijkblijvende totaalpremie. En bij het verlagen van de verzekerde uitkering bij overlijden geldt dan de voorwaarde dat de overlijdensdekking ‘normaal en gebruikelijk’ is. 
Het kan de wens zijn om een kapitaalverzekering eigen woning in box 1 om te zetten naar een spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning (SEW of BEW). Onduidelijk was of je dan bij een SEW of BEW  kan spreken van een normale en gebruikelijke overlijdensdekking. Deze producten kennen geen ‘verzekerd’ bedrag bij overlijden. Deze vraag is  voorgelegd aan de Kennisgroep Verzekeringsproducten. En het antwoord is ‘ja’. Bij overlijden wordt het tegoed op de bankrekening uitgekeerd. Dat kun je naar de mening van de Belastingdienst zien als een 100% dekking bij overlijden. 12) Tot het bedrag van totaalpremie die voor de beleggingsverzekering werd betaald, is inleg op een bankspaarrekening mogelijk. In deze situatie gaat de premie die voor de dekking bij overlijden werd betaald in het nieuwe product dus volledig naar de waardeopbouw. En ook hier kan de klant (indien mogelijk) het verlies aan verzekerde uitkering bij overlijden opvangen door een nieuwe overlijdensrisicoverzekering af te sluiten.

2. Wijzigen

De klant die het bijltje er nog niet bij neer wil gooien, kan bespreken wat nog mogelijk is binnen de bestaande verzekering. Bijvoorbeeld door meer premie te betalen, de verzekerde uitkering bij overlijden of arbeidsongeschiktheid aan te passen of door te  kiezen voor andere (meer risicovolle) beleggingen.

Meer premie gaan betalen

Het zou voor de hand liggen om het maandelijkse premiebedrag te verhogen. Dat kan echter niet zonder fiscaal gevolg. Verhogen van de premie leidt direct tot een (groot) belastingnadeel (zie voorbeeld hiervoor). Alleen als de klant een overeenkomst heeft die contractueel voorziet in extra betalingen, kan het verhogen van de premie een reële optie zijn. Niet zelden ontbreekt een contractuele mogelijkheid voor extra betalingen, waardoor deze optie voor veel klanten direct vervalt.

Aanpassen dekkingen

Net als bij het omzetten in een ander product, is het verlagen van de verzekerde dekkingen een mogelijkheid om een groter geldbedrag op te bouwen. Met de zelfde premie kan zo meer waarde worden opgebouwd. Van de Belastingdienst begrijpen wij dat de hiervoor bij omzettingen beschreven goedkeuring  niet alleen geldt voor omzettingen in een nieuw product, maar ook voor aanpassing van bestaande beleggingsverzekeringen 13). Net als bij de omzetting in een nieuw product moet er minimaal een ‘normale en gebruikelijk overlijdensdekking’ overblijven. En ook hier is het geen probleem als voor het gemis aan dekking een nieuwe overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten.

Wijzigen beleggingsfondsen

Het aanpassen van de beleggingsfondsen brengt geen verandering in de fiscale behandeling. Door risicovoller te beleggen heeft de klant de ‘kans’ om de achtergebleven vermogensopbouw in te halen. Echter bestaat ook de kans dat de vermogensopbouw nog verder achterblijft. In het hersteladvies zal gesproken moeten worden over de kosten en prestaties van beleggingsfondsen en de risicobereidheid van de klant.

3. Afkopen

Een andere keuze die gemaakt kan worden, is afkopen. De verzekeringsovereenkomst wordt dan beëindigd en de verzekeraar keert de afkoopwaarde op dat moment uit. Echter, lang niet iedereen kan die keuze maken. Als de verzekering wordt beëindigd is altijd toestemming van de pandhouder nodig. Die ziet bij afkoop immers zekerheden verloren gaan en zal willen dat op een andere wijze in aflossing wordt voorzien. 14) Naast de pandhouder zal de klant vaak zelf ook behoefte hebben aan bepaalde zekerheden.
Met de adviseur zal besproken moeten worden of afkoop een logische stap is. Dat vraagt om een beoordeling van de bestaande overeenkomst, in samenhang met andere (persoonlijke) factoren. Over de ontvangen afkoopsom zal de klant vaak inkomstenbelasting moeten betalen. Voor zover de klant meer ontvangt dan het bedrag dat hij zelf aan premie heeft betaald, moet hij in box 1 inkomstenbelasting betalen (voor zover geen vrijstelling op het ontvangen bedrag van toepassing is). De ontvangen waarde wordt vermogen in box 3, tenzij deze direct gebruikt wordt om de schuld af te lossen.

4. Niets doen

En de laatste mogelijkheid die overblijft is niets doen. Dit klinkt niet als de meest voor de hand liggende optie. Klanten blijven zitten met het ongemakkelijke gevoel dat er toch allemaal weinig aan te doen is. Jammer en een gemiste kans voor alle betrokken partijen. De klant om zijn financiële situatie op orde te brengen, de verzekeraar om zijn leven te beteren, de adviseur om zijn meerwaarde te tonen en de overheid om er te zijn voor haar burgers. Fiscaal valt over ‘niets doen’ overigens ook niet veel te zeggen. Er gebeurt niets. De fiscale behandeling blijft gelijk.
Niets doen kan overigens een bewuste keuze zijn. Naast compensatie voor het verleden, bieden verzekeraars ook compensatie voor de toekomst in de vorm van lagere kosten en premies. En als het bestaande product specifieke dekkingen of beleggingsfondsen (met garantie) biedt die binnen een nieuw product niet mogelijk zijn, dan kan het voor de klant een goede reden zijn om niets te veranderen. Om die conclusie te kunnen trekken, zal dan uiteraard wel nog even goed naar de verzekeringsovereenkomst gekeken moeten worden.

Conclusie

De ruimte voor het geven van hersteladvies wordt beperkt door fiscale wet- en regelgeving. De Belastingdienst en het Ministerie van Financiën proberen weliswaar wat extra ruimte te geven maar de gegeven goedkeuringen blijven nog wat gekunsteld aandoen. Hoe welkom die extra ruimte ook is. Verlagen van overlijdensrisicodekking met daarnaast een losse overlijdensrisicoverzekering, maakt het er voor de klant niet overzichtelijker op. En de vraag blijft of de nieuwe situatie voldoende aansluit bij het oorspronkelijke doel van de verzekering. Kan dat niet gemakkelijker?
De wens om reparatie van een ‘woekerpolis’ mogelijk te maken wordt breed gedeeld. Toch? Moeten fiscale belemmeringen dan niet ‘gewoon’ geslecht worden? Een oplossing zou kunnen zijn om, al dan niet eenmalig, herstel toe te staan. Omzetting naar een gegarandeerd product met het oorspronkelijke  doelkapitaal wordt dan mogelijk. Of aanpassing van de premie door herrekening naar het oorspronkelijke doelkapitaal. Dergelijke ruimte zou echt herstel mogelijk maken. Zonder  nodeloos ‘knip- en plakwerk’.
Ondanks de nadelen van de huidige ruimte voor herstel, is het desondanks de moeite waard om ook nu al te onderzoeken welke ruimte voor verbetering er is. In de meeste gevallen is die ruimte aanwezig. Alleen moet nog afgewogen worden hoe deze ruimte benut kan worden en of het raadzaam is om dat ook te doen. Waar het uiteindelijk om gaat is dat verzekeringnemers bewust een keuze voor het één of het ander maken. Dus wat de keuze ook is, we herhalen: “Kom in actie!”

1) Uit het rapport van de AFM blijkt dat 17% van de adviseurs in 2013 al zijn of haar klanten actief heeft benaderd. Wel heeft 64% van de adviseurs op dat moment meer dan de helft van de klanten benaderd (bron: Autoriteit Financiële Markten, Rapportage Nazorg beleggingsverzekeringen, maart 2014).
2) Zeer lezenswaardig zijn de levendige commentaren, bij het blog van Vera Vernooij, in de uitgave van AM Signalen van 28 april 2014.
3) Financieel Actief, Verhogen dekking bestaande kapitaalverzekering eigen woning, 11 mei 2013, Voortzetten van een kapitaalverzekering eigen woning, 20 mei 2013 en Stroomschema: verhogen verzekerd bedrag, 21 mei 2013.
4) Deze vier acties zien wij vaak in de praktijk.
5) Kennisgroep Verzekeringsproducten Belastingdienst, Vragen en antwoorden KEW, SEW en BEW, 31 juli 2013.
6) Ministerie van Financiën, Besluit van 20 december 2011, nr. BLKB 2011/1954M, Stcrt. nr. 23113. De Belastingdienst heeft inmiddels bevestigd dat aanpassing van een beleggingsverzekering geen direct verband met een compensatieregeling hoeft te houden. De goedkeuring geldt in het algemeen voor belleggingsverzekeringen. Wijziging binnen dezelfde verzekering is ook mogelijk (Belastingdienst, Kennisgroep Verzekeringsproducten, o.a. e-mail van 5 augustus 2013).
7) Een dekking tussen de minimale ‘normale en gebruikelijke’ dekking en de oorspronkelijke dekking bij gelijkblijvende totaalpremie mag dus ook (Belastingdienst, Kennisgroep verzekeringsproducten, e-mail van 29 augustus 2013).
8)  Uit een e-mail van de Belastingdienst, Kennisgroep Verzekeringsproducten van 14 oktober 2013 blijkt dat het bijsluiten van een losse overlijdensrisicoverzekering (in box 3) geen invloed heeft op het overgangsrecht van de beleggingsverzekering. Daarmee is een onduidelijkheid in het compensatiebesluit  weggenomen.
9) De klant moet dan wel op 1 januari 2001 binnen geldende bandbreedte premie betaald hebben. Artikel I, onderdeel AM, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Als dat niet zo is, wordt de verzekering fiscaal in box 1 behandeld.
10) Artikel I, onderdeel AM, Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.
11) Omzetten van een bestaande kapitaalverzekering in box 3 naar een spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht voor de eigen woning in box 1 kon tot uiterlijk 1 april 2013. Zie hiervoor o.a. Ministerie van Financiën, besluit van 21 december 2012, nr. BLKB 2012/1994M en de motie Knops, 3 april 2013, Kamerstukken II 2012/2013, 32 847, nr. 48.
12) Belastingdienst, Kennisgroep Verzekeringsproducten, telefonische toezegging van 13 januari 2014.
13) Belastingdienst, Kennisgroep Verzekeringsproducten, e-mail van 5 augustus 2013.
14) De Gedragscode Hypothecaire Financieringen verplicht een aflossingsschema voor ten minste 50% van de marktwaarde van de woning bij aankoop (Gedragscode Hypothecaire Financieringen 2014, artikel 8).

Witteveen 2015 ook door Eerste Kamer aangenomen

Kees van Oostwaard Athora

Na de Tweede Kamer heeft op 27 mei 2014 ook de Eerste Kamer - met de krapst mogelijke meerderheid - ingestemd met de wetsvoorstellen die samen ‘Witteveen 2015’ vormen. De Eerste Kamer stemde met het totale pakket in, omdat de eerdere wetsvoorstellen in dit kader in de herfst van 2013 in de Eerste Kamer werden aangehouden.

In dit artikel pak ik de ontwikkelingen op vanaf het moment waarop de artikelen van Jos Gielink (Novelle Witteveen 2015: een zeer omvangrijke wijzigingsoperatie en Witteveen 2015: nettolijfrente) eindigden.

Kort samengevat zijn de wijzigingen per 1 januari 2015 als volgt:

- Voor middelloonregelingen gaat voor ouderdomspensioen de fiscaal maximale opbouw per dienstjaar van 2,15% naar 1,875%.

- Voor eindloonregelingen gaat voor ouderdomspensioen de maximale opbouw per dienstjaar van 1,9% naar 1,657%.

- De maximale opbouw per dienstjaar wordt voor partner- en wezenpensioen dienovereenkomstig verlaagd;

- Het pensioengevend loon wordt gemaximeerd op € 100.000. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de stijging van het minimumloon. De franchise moet hierop nog in mindering worden gebracht. Het maximum geldt ook voor partner- en wezenpensioen, maar niet voor arbeidsongeschiktheidspensioen;

- Er komen aparte fiscaal minimale franchises voor regelingen volgens het middelloon- en beschikbare premiestelsel, en voor het eindloonstelsel;

- Om het gemis van pensioenopbouw boven de € 100.000 te compenseren, wordt een nettolijfrente (in derde en tweede pijler 1)) geïntroduceerd. Hiervoor geldt een vrijstelling in box 3.

Staffels

Vooruitlopend op de aanname van Witteveen 2015 hebben de staatssecretarissen Wiebes (Financiën) en Kleinsma (SZW) op 25 april 2014 nieuwe (netto) staffels voor beschikbare premiestaffels gepubliceerd. Deze zijn hier te raadplegen. In afwijking van staffels van eerdere datum zijn hiervoor de overlevingstafels GBM/GBV 2007/2012 gehanteerd. Voor het overige blijven de uitgangspunten en voorwaarden ongewijzigd. In onderstaande tabel is af te lezen hoeveel bij een 4% rekenrentestaffel de procentuele daling van de beschikbare premie in 2015 t.o.v. 2014 bedraagt.

Vergelijking Witteveen

Dit is dus uitsluitend de daling ten opzichte van de per 1 januari van dit jaar in werking getreden Wet verlaging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Zouden we de nieuwste staffels vergelijken met de netto staffels van vlak vóór 1 januari 2014 2), dan zijn de verschillen uiteraard groter:

Vergelijking Witteveen

De ‘nieuwe’ leeftijdscategorie van 65- en 66-jarigen buiten beschouwing latend 3) zien we dat in ruim een jaar tijd de mogelijkheden voor pensioenopbouw via beschikbarepremieregelingen 20% tot zelfs 25% minder worden.

Franchise

Uit voorbeeldberekeningen bij diverse Kamerstukken blijkt dat met ingang van 1 januari 2015 met een lagere franchise zal worden gewerkt. Dan geldt niet langer de factor 100/70, maar 100/75 die voor ‘gewone’ werknemers vermenigvuldigd wordt met de enkelvoudige AOW voor een gehuwde inclusief vakantietoeslag. De verklaring hiervoor is dat de opbouw van ouderdomspensioen nu gericht is op 75% van het gemiddelde loon bij 40 dienstjaren, in plaats van het huidige 70% van het laatst verdiende loon bij 37 (voorheen 35) dienstjaren.

Naar verluid gelden met ingang van 2015 zelfs twee franchises. Een voor middelloon (en beschikbare premieregelingen) en een voor eindloon. Bij eindloon bedraagt de franchise 100/66,28 van de enkelvoudige AOW voor een gehuwde inclusief vakantietoeslag. Dat maakt pensioen nu niet bepaald transparanter en gemakkelijker uit te voeren.

Voorleggen pensioenregeling

Tijdens de parlementaire behandeling was er ook veel aandacht voor het probleem dat wederom veel pensioenregelingen moeten worden aangepast. Nog meer dan vóór de afgelopen jaarwisseling. En dat zou wel eens tot een te grote stroom van beoordelingsverzoeken aan de Belastingdienst kunnen leiden. Op grond van artikel 19c Wet op de loonbelasting 1964 kan een werkgever namelijk vóór de ingangsdatum van de regeling verzoeken te beoordelen of de pensioenregeling blijft binnen de kaders van hoofdstuk IIB van genoemde wet. Mocht vervolgens blijken dat dit niet het geval is, kan de regeling nog worden aangepast zodat deze wel voldoet. Deze bepaling wordt veelal aangeduid als ‘glijclausule’ en moet in de regeling zijn opgenomen.

Maar de Belastingdienst is voorbereid en heeft ‘een taskforce van pensioendeskundigen’ gevormd. Ook moet het aantal beoordelingsverzoeken worden beperkt door modelpensioenovereenkomsten (voor directeuren/grootaandeelhouders) te publiceren en daarnaast modelpensioenovereenkomsten van advieskantoren te beoordelen. In mijn beleving bestaat dit vrijwel allemaal al lang, maar wordt nu gedaan alsof alles uit de kast wordt gehaald om de deadline van 1 januari 2015 te kunnen halen. Er is namelijk al een Centraal Aanspreekpunt Pensioenen. De modellen voor directeuren/grootaandeelhouders bestaan ook al jaren (en zullen naar mijn inschatting slechts in beperkte mate hoeven te worden aangepast) en het beoordelen van zelf aangeleverde modelovereenkomsten is ook niets nieuws onder de zon.

Het werkelijke probleem wordt onder het tapijt geveegd. Het is de zoveelste aanpassing in pensioenland die in korte tijd moet worden opgepakt, uitonderhandeld en geadministreerd. Maar het kabinet is van mening “dat het aan sociale partners is om te bepalen wanneer de onderhandelingen starten. Daarbij hoeft naar de mening van het kabinet niet gewacht te worden tot de definitieve regelgeving vaststaat.” 4)

Dat is de wereld op zijn kop. Je kan toch pas gaan onderhandelen als je weet wat de (on)mogelijkheden zijn? Natuurlijk, je kan starten met onderhandelen, maar als halverwege blijkt dat de regels toch net iets anders worden, kun je weer van voren af aan beginnen. Ook als de uitvoerder aangeeft dat de uitonderhandelde regeling niet uitgevoerd kan worden, begin je weer op nul, Dat mag je toch niet van partijen verlangen?

Nettolijfrente of nettopensioen?

In de vakliteratuur en in de Kamerstukken is al het nodige gediscussieerd over met name hoe de box-3-voorziening in de tweede pijler nu precies moet worden genoemd. Nettolijfrente of nettopensioen? Een hoop drukte om weinig, vond ik. Totdat ik een tweetal passages in de Kamerstukken las die vlak onder elkaar staan. Ik citeer:

“Het kabinet gaat er van uit dat de leden van de fractie van het CDA met de werkgeversbijdrage doelen op de in de Pensioenwet opgenomen voorwaarde dat een werkgeversbijdrage van ten minste 10% vereist is bij de uitvoering van een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst door pensioenfondsen. Een dergelijke bijdrage volgt derhalve uit de Pensioenwet en is niet vereist voor de fiscale facilitering van de nettolijfrente. Voor de fiscale facilitering is wel vereist dat, als een werkgeversbijdrage wordt verstrekt voor deelname aan de nettolijfrente, deze bijdrage ook tot minimaal hetzelfde bedrag wordt verstrekt aan vergelijkbare werknemers die niet deelnemen aan de nettolijfrente.”

Slechts vier zinnen verder:

“Het kabinet merkt op dat de nettolijfrente in de tweede pijler pensioen betreft in de zin van de Pensioenwet en daarmee geen RVU is.” 5)

Is de Pensioenwet nu wel of niet van toepassing op de nettolijfrente in de tweede pijler? Of - nog erger, want onduidelijk - maar half van toepassing? Vraag me dan ook af of iemand de teksten op consistentie nakijkt voordat die openbaar worden gemaakt.

Voor de nettolijfrente geldt straks een vrijstelling in box 3. Zoals Jos Gielink in zijn artikel over de nettolijfrente al aangaf, komt er een sanctiebepaling om afkoop te ontmoedigen. Deze sanctie zou op forfaitaire wijze het box-3-voordeel moeten terugnemen. En daarbij heeft de belastingplichtige een tegenbewijsmogelijkheid. Voor de exacte wettekst moeten we wachten tot Prinsjesdag.

Slot

Partijen kunnen aan de slag en ze zullen snel moeten handelen. Nog zeven maanden en dan moeten de pensioenregelingen voldoen aan Witteveen 2015. Hoewel het kabinet aangeeft behulpzaam te zijn met het halen van die termijn, lijkt dit vooralsnog bij beloften te blijven. Veel van het gebodene (deskundigen, modellen) zijn bestaande faciliteiten, terwijl de praktijk niet zelden een bepaalde mate van maatwerk vraagt. Dat kost tijd, en die wordt nu net niet geboden. Ook zal uitruil van pensioengeld met andere beloningsvormen kunnen plaatsvinden. En als op details geen duidelijkheid kan worden geboden - valt de nettolijfrente in de tweede pijler nu wel of niet onder de Pensioenwet - wordt het een zeer moeizaam traject.

Het wachten is op de (beloofde) visie op pensioenen. Daarvoor is het de hoogste tijd!

1) De nettolijfrente in de tweede pijler wordt nog in een separaat wetgevingsproces geregeld.

2) Besluit van 21 december 2009, nr. CPP2009/1487M, Staatscourant 2009, 20523

3) Deze waren in de staffels van 2009 nog niet opgenomen. Voor het percentage van 2009 is daarom uitgegaan van een verlenging van het leeftijdscohort 60 tot en met 64 jaar naar 60 tot en met 66 jaar

4) Nadere memorie van antwoord, EK 33847 F, p. 2

5) Nadere memorie van antwoord, EK 33847 F, p. 6

Toepassing 80%-regel bij eerdere (periodieke) uitkeringen in 2014

Vraag:

Stel dat bij een klant de periodieke uitkeringen uit een goudenhanddrukstamrecht begin 2013 zijn gestart. De klant heeft ook de eerste maanden van 2014 periodieke uitkeringen ontvangen. Of de klant heeft eerder in 2014 een bedrag ineens bij een andere uitvoerder opgenomen (afkomstig van dezelfde ontslaguitkering). Nu wil hij het resterende kapitaal in een keer afkopen om zo gebruik te kunnen maken van de 80%-regel. 

Geldt die 80%-regel ook voor de uitkeringen die de klant eerder in 2014 heeft ontvangen?

Antwoord:

Wij hebben de bovenstaande situaties voorgelegd aan het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst. Die geeft aan dat de 80%-regel alleen van toepassing is op het bedrag dat in verband met het beschikken ineens in de heffing wordt betrokken. De eerder in 2014 gedane uitkeringen vallen daarmee niet onder de 80%-regel.

Dit is uiteraard geen bevredigend antwoord. De politieke besluitvorming was - zoals de laatste jaren gebruikelijk - nogal aan de late kant. Dat wordt ook beaamd door de Belastingdienst, maar tekent daarbij aan dat zij daar ook van afhankelijk is. Het is aan de politiek om hier - desgewenst - iets aan te doen.

Zie voor toepassing van de 80%-regel ook de Praktijkcase van januari 2014.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken SNS REAAL

 

Korte berichten

Brief staatssecretaris over pensioen in eigen beheer

Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van pensioen in eigen beheer. Hij beantwoordt de door de Kamer gestelde vragen en schetst op hoofdlijnen zijn gedachten over de beoogde vereenvoudiging. Het ‘denkwerk’ hierover is nog niet gereed. Wel geeft hij aan dat er slechts één uitgangspunt geldt: “een aanpassing van de regeling voor pensioen in eigen beheer is alleen zinvol als de regelgeving structureel eenvoudiger en begrijpelijker wordt voor zowel de directeur-grootaandeelhouder als de Belastingdienst.”
Binnenkort zal Financieel Actief uitgebreider berichten over de brief van de staatssecretaris.
(Brief Staatssecretaris van Financiën, 2 juni 2014, kenmerk DB/2014/208M)

Korte berichtenlabel

Korte berichten