FA Nieuwsbrief oktober 2013

Jaargang 2 nummer 5

Terwijl in Den Haag veel gedebatteerd en overlegd is over de begroting - en met name de bezuinigingen - voor volgend jaar, moeten werknemers, werkgevers en hun adviseurs nog hard aan het werk om vóór 1 januari aanstaande de pensioenregeling te laten (blijven) voldoen aan de fiscale kaders. Vanaf dan geldt immers de nieuwe pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. In haar bijdrage wijst Alieke Doornink op de zaken die de adviseur daarbij in het oog moet houden.

Daarnaast hebben we een artikel met een update over het Belastingplan 2014 en de ontwikkelingen rondom de fiscale kaders van pensioen voor 2015.

In de Praktijkcase komt een vraag over het toepassen van de vrijstelling van kapitaalverzekeringen aan de orde.

Verder hebben we enkele Korte berichten opgenomen. Daarbij is de verlenging van de crisismaatregelen voor de eigen woning in 2014 het meest in het oog springende bericht.

[[{"type":"media","view_mode":"media_large","fid":"210","attributes":{"alt":"","class":"media-image","height":"100","typeof":"foaf:Image","width":"100"}}]]

drs. Kees van Oostwaard
Eindredacteur Financieel Actief

Artikelen

Volg nooit zomaar de uitvoerder in zijn voorstel voor aanpassing van de pensioenleeftijd naar 67

Alieke Doornink

En de 5 stappen die wel verstandig zijn

Vanaf 2014 geldt een pensioenleeftijd van 67 jaar. Dit als gevolg van de Wet VAP. Pensioencontracten moeten daarom voor 31-12-2013 zijn aangepast aan deze wetgeving. Veel uitvoerders doen pro actief een passend voorstel voor een standaardaanpassing van lopende contracten. Het lijkt uit het oogpunt van advieskosten, efficiëncy en voorkomen van “gedoe” verleidelijk om dit voorstel voor aanpassing van de regeling te zien als een standaard moetje waar weinig eer aan te behalen valt. Maar laat u niet verleiden het aanbod van de verzekeraar zonder meer te accepteren!
De ogenschijnlijk slechts fiscaal technische aanpassing kan een groot effect hebben op de inhoud van de pensioenregeling en de daaruit volgende pensioenaanspraken. De aanpassing raakt de bedrijfsfinanciën of die van de DGA, de doelstelling van de pensioenregeling, het risicoprofiel en het arbeidsvoorwaardenbeleid.
Er zijn drie redenen voor u als pensioenadviseur om het voorstel van de uitvoerder niet zomaar te volgen. Ten eerste zult u moeten waarborgen dat de passend blijft in de zin van een “passend advies”. Ten tweede heeft u als adviseur een zorgplicht om uw klant naar redelijkheid te helpen om zich tegen eventuele ongewenste gevolgen van de voorgestelde standaardwijziging te beschermen. En als laatste biedt het u als adviseur een kans om waarde toe te voegen en uw klant de geruststelling te bieden dat u op zijn zaakjes let. 1) Hierna benoem ik de 5 stappen die u als adviseur doorloopt en de mogelijkheden die er binnen de nieuwe fiscale kaders zijn. U komt daarmee tot een advies dat aansluit bij de situatie van uw klant en niet alleen vanuit de uitvoerder bezien passend kan zijn.

Stap 1: Controleer het effect op de premie en financiën

Pensioenrichtleeftijd naar 67 betekent een lagere jaarlijkse opbouw. Er is immers een langere periode om tot dezelfde aanspraak of een vergelijkbaar kapitaal te komen. Dan zou, net als het kabinet verwacht, een lagere premie logisch zijn. Er zijn drie oorzaken waardoor er toch hogere pensioenlasten kunnen ontstaan.
Uitvoerders zien een wijziging vaak als een nieuw contract. Bij een nieuw contract kunnen nieuwe kostenopslagen gelden. Het standaard voorstel accepteren kan dus een tussentijdse kostenverhoging accepteren betekenen.
Het soort regeling (uitkerings- of premieovereenkomst) heeft vooral invloed op de kosten van de nieuwe aangepaste regeling. Bij een uitkeringsovereenkomst zal een nieuw contract vaak hogere tarieven hebben als gevolg van een lage(re) rekenrente. Bovendien gelden nieuwere sterftetafels wat ook kostenverhogend werkt.
Bij een premieovereenkomst leidt een verlaging van de staffel als gevolg van pensioenleeftijd 67 wel tot een lagere premie voor het ouderdomspensioen. Als er in het contract nog sprake is van een bruto staffel, kan deze direct worden omgezet naar een netto staffel. Naast de (netto) premie kunnen kostenopslagen tot de beschikbare premie gerekend worden zodat een ‘maatwerk’ brutostaffel ontstaat. 2) 
Dat betekent dat elk nieuw contract op de kosteneffecten getoetst moet worden. Past de aangepaste regeling nog steeds bij de financiële positie van de werkgever? Stel dat de kosten inderdaad stijgen, in welke jaren stijgen ze hoeveel? Is dat ook op langere termijn houdbaar? Beïnvloedt de kostenontwikkeling de strategische doelen van de onderneming of DGA?
Blijkt de betaalbaarheid een probleem, dan is het zaak om dit mee te nemen in de volgende stappen.

Stap 2: Bepaal of gecompenseerd moet worden voor de eventueel verslechterde arbeidsvoorwaarde

Hogere kosten en premies of niet, een verlaging van de opbouw of langer doorwerken verslechtert de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers. 3) Als het niet de bedoeling is de arbeidsvoorwaarden te verslechteren bestaan er drie voor de hand liggende compensatiemogelijkheden binnen de pensioenregeling. Compensatie buiten de pensioenregeling om, bijvoorbeeld een hoger loon is natuurlijk ook mogelijk, maar hier beperken we ons tot de mogelijkheden binnen de pensioenregeling.
1) Eigen bijdrage van de werknemers verlagen
2) Opbouwpercentage verhogen, eventueel in combinatie met een verlaging van de franchise
3) Partnerpensioen omzetten van risico- naar opbouwbasis
Ad 1) Verlaging van de eigen bijdrage van de werknemers zorgt voor een hoger bruto salaris. Let dan wel op: bij premieovereenkomsten mag de eigen bijdrage van de deelnemers niet hoger zijn dan het beschikbare premiepercentage van het laagste leeftijdscohort 4) in de betreffende regeling. Daarnaast kunnen CAO-afspraken gelden over de hoogte van de eigen bijdrage. En tenslotte: een hoger bruto salaris kan ook leiden tot een hogere pensioengrondslag én werkgeverslasten over dit extra stukje salaris. In dit artikel worden beide zaken niet verder uitgediept.
Ad 2) Als de regeling onder de nieuwe wetgeving nog niet fiscaal maximaal is, dan zit hier ruimte om het pensioen te verbeteren. Het verhogen van het opbouwpercentage of het verlagen van de franchise zijn dan opties. Elke maatregel pakt voor verschillende werknemersgroepen wel heel verschillend uit. Wat gekozen wordt is dan vooral een beleidsmatige en veel minder een fiscale afweging.
Ad 3) In het kader van kostenbeheersing is in het verleden bij veel regelingen het partnerpensioen systeem gewijzigd van opbouwbasis naar een goedkoper risicobasis. Dit kan weer worden teruggedraaid. Dat levert werknemers een robuuster nabestaandenpensioen op. 5)
Pas op als u gaat combineren. Een ogenschijnlijk kleine wijziging kan een groot financieel effect hebben. Als u gaat combineren kunnen ze elkaar nog extra gaan versterken. Reken dus scenario’s door.

Stap 3: Verkrijg instemming werknemer

Voor wijziging van de regeling zal (meestal) instemming door de individuele werknemer zijn vereist. Ook als de regeling verbetert, ook als gecompenseerd wordt, ook als er een ondernemingsraad is. Maar als er een ondernemingsraad is, zal wel eerst de instemming van de ondernemingsraad verkregen moeten worden, voordat de werknemers al dan niet hun instemming kunnen geven. Stemt een individuele werknemer niet in met de voorgestelde wijziging, dan zullen zowel de werkgever als de werknemer zich redelijk moeten opstellen. 6)  Komen werkgever en werknemer niet tot overeenstemming, dan kan de rechter worden gevraagd om een oordeel te vellen. 7)
Er is een uitzondering op het instemmingsrecht van de werknemers. Is in de pensioenovereenkomst een wijzigingsbeding conform art. 19 PW opgenomen, dan zou gesteld kunnen worden dat de werkgever wijzigingen als gevolg van de Wet VAP eenzijdig zou kunnen doorvoeren. Er is dan dus geen instemming van de werknemers vereist. Voorwaarde vanuit artikel 19 PW is dat er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten wijken. Let op: een aanpassing in de fiscale wetgeving is voor de werkgever geen zwaarwichtig belang in de zin van art. 19 PW. Daarom zullen werknemers in beginsel dus moeten worden gecompenseerd voor deze achteruitgang in hun arbeidsvoorwaarden. Alleen bij zwaarwichtige financiële reden, welke door de werkgever aangetoond wordt, kan een compensatie eventueel achterwege blijven. In dit kader kan het ook een mogelijkheid zijn om de oorspronkelijke regeling in stand te houden gesplitst in een fiscaal zuiver deel en een fiscaal bovenmatig deel. In het wetsvoorstel Witteveen 2015  wordt deze splitsing fiscaal en juridisch onder voorwaarden gefaciliteerd.

Stap 4: Onderhandelen en contracteren

Is er duidelijkheid over budget, de wijze en hoogte van de compensatie en is overeenstemming bereikt tussen werkgever en werknemer(s), dan kan de wijziging ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Als het een optie is om de gewijzigde regeling bij een andere uitvoerder onder te brengen, dan zal ook een offerte traject worden opgestart.
Voor de onderhandelingen over een nieuw contract nog twee aandachtspunten:
Ten eerste zullen voor arbeidsongeschikten afspraken over uitlooprisico’s in het oude contract en inlooprisico in het nieuwe contract moeten worden gemaakt. Ten tweede is het raadzaam de uitruilfactoren die golden in het oude contract in de onderhandeling te betrekken. Afhankelijk van de samenstelling van het deelnemersbestand en de te verwachten ontwikkeling daarin, kan het verstandig zijn om deze bij het einde van het oude contract te laten vastleggen. Deelnemers kunnen dan op pensioeningangsdatum gebruik kunnen maken van hun oude, soms gunstigere ruilvoeten.

Stap 5: Beheer

Tenslotte moeten, aan de hand van de wijzigingen in de toezegging, de stukken van de uitvoerder  worden gecontroleerd. Dit geldt ook voor de startbrief. Dit hele proces moet voor einde van dit jaar zijn afgerond, er is dus nog maar weinig tijd!

En dan: op naar de volgende wijziging, ga terug naar start!

Nu het wetsvoorstel Witteveen 2015 voor verdere verlaging van het fiscale kader na behandeling in de Eerste Kamer op 8 oktober is aangehouden, is nog onduidelijk in welke mate en per wanneer de volgende wijziging door zal gaan. Maar dat het fiscale kader verder afneemt, staat wel vast. Dus: nieuwe ronde, nieuwe kansen voor overheid, werkgever, werknemer, uitvoerder én ook voor u als adviseur!

1) In het kader van dit artikel worden deze ‘zorgplicht-issues’ niet uitgediept.
2) Belastingdienstpensioensite: Handreiking voor de toepassing van het besluit d.d. 21 december 2009, CPP2009/1487M. Beschikbare premieregelingen en premie- en kapitaalovereenkomsten (versie 28 mei 2010)
3) De overgang naar netto staffels in 2015 heeft ook kosteneffecten, maar die worden hier niet besproken.
4) Op grond van het BW (7:631 lid 4) moet de werkgever aan de uitvoerder afdragen wat voor pensioen wordt ingehouden op het loon. Wordt meer ingehouden dan het premiepercentage van het laagste leeftijdscohort, dan wordt aan deze bepaling uit het BW niet voldaan.
5) ‘Pensioenaanspraak en ontslag: werk aan de winkel’, mr. drs. A.G. Doornink en mr. drs. A. ten Thije, Pensioen Actief nummer 2009, nr. 2.
6) Zie art. 7:611 BW
7) Zie art. 6:258 BW

Herfst 2013: ontwikkelingen Belastingplan 2014 en pensioenversobering

Kees van Oostwaard Athora

Nu de eerste echte herfststorm ons land al weer heeft geteisterd, is het tijd om de fiscale balans in politiek Den Haag op te maken. Er zijn recent weer verschillende wijzigingen in het wetsvoorstel Belastingplan 2014 aangebracht en de plannen voor de versobering van het zogenoemde Witteveenkader voor pensioenen zijn in de Eerste Kamer behandeld. Beide onderwerpen bespreek ik hierna.

Wetsvoorstel Belastingplan 2014

Goudenhanddrukstamrechten

Op Prinsjesdag werd – verrassend – bekend dat opnames van goudenhanddrukstamrechten in 2014 slechts voor 80% zullen worden belast. Dit om de belastingopbrengsten naar voren te halen en de uitgaven te stimuleren. Wellicht de grootste verrassing deze herfst is de beperking van de toepassing van deze 80%-regeling voor goudenhanddrukstamrechten. Uit angst voor ‘anticipatie’ (het naar voren halen van ontslag) is in de Tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2014 opgenomen dat de 80%-regeling alleen geldt als ‘het ter financiering van de aanspraak verschuldigde bedrag voor 15 november 2013 is overgemaakt.’ 1) Het nieuw voorgestelde lid 4 van artikel 39f van de Wet op de loonbelasting 1964 brengt helaas geen volledige duidelijkheid.
Als sprake is van een verzekering (letter a) moet het geld voor 15 november zijn overgemaakt naar de verzekeraar, net als bij een beleggingsrecht (letter c) maar dan naar de beheerder van het beleggingsrecht. Maar bij een bancair spaarproduct moet het bedrag niet naar de bank zijn overgemaakt, maar naar de stamrechtrekening. Waarom hier ook niet de uitvoerder genoemd in plaats van de rekening? De wetgever miskent hiermee de praktijk dat gelden vaak eerst naar een tussenrekening gaan. Of mogen we ervan uitgaan dat zo’n tussenrekening voor deze bepaling hetzelfde is als de bedoelde stamrechtrekening?

Daarnaast zijn door verschillende Kamerfracties dappere pogingen gedaan de fiscale stamrechtvrijstelling te behouden. Zo is terecht gewezen op de mogelijkheid die het biedt om pensioengaten te repareren. Ook is gevraagd of ontslag hierdoor niet duurder wordt voor de werkgever, omdat de werknemer netto hetzelfde bedrag wil overhouden. Het starten van een onderneming wordt er ook niet eenvoudiger op. Allemaal legitieme vragen die nogal kort worden afgedaan zonder goede inhoudelijke onderbouwing. En dan is de meest wezenlijke functie van het stamrecht niet aan de orde geweest, namelijk de functie die het heeft als aanvulling op een WW-uitkering. Het stamrecht is het ideale middel om aanvullingen op de WW-uitkering af te stemmen en de belastingheffing over een schadeloosstelling op een juiste manier in de tijd te spreiden. De gepropageerde middelingsregeling gaat het voor veel mensen niet worden. Gepresenteerd alsof het iets nieuws is, maar het staat niet in de schaduw van de stamrechtvrijstelling. De middelingsregeling is veel te moeilijk en veel te omslachtig. En ook niet onbelangrijk: het duurt heel lang voordat de middelingsregeling effect krijgt. De aanslagen van de jaren waarover gemiddeld wordt, moeten namelijk eerst vaststaan.

Het was zuiverder geweest als de stamrechtdiscussie was gevoerd in het ontslagdossier, maar het blijkt overduidelijk een budgettaire kwestie.
Helaas is nog niet ingegaan op alle vragen die spelen rondom de datum van 31 december 2013.
Uit de Nota naar aanleiding van het verslag blijkt wel dat de ontslagdatum niet vóór 1 januari 2014 hoeft te liggen om nog van de stamrechtfaciliteit gebruik te kunnen maken.
“Voor de kwalificatie als een bestaande aanspraak is van belang of de aanspraak reeds op 31 december 2013 voldoende bepaald is en aan de wettelijke voorwaarden voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) voldoet. De datum waarop het ontslag plaatsvindt is derhalve niet de beslissende factor. In het algemeen zal pas worden overgegaan tot de toekenning van een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als het ontslag vaststaat. Op dat moment zal in beginsel ook de storting van de koopsom plaatsvinden.” 2)
Vooralsnog lijkt het verstandig om alles rondom het stamrecht geregeld te hebben vóór 2014 om nog gebruik te kunnen maken van de stamrechtfaciliteit. Alleen mag de ontslagdatum wel liggen na 31 december 2013.

Verhoogde schenkingsvrijstelling voor eigen woning

In het Belastingplan 2014 is een voorstel opgenomen om tijdelijk de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning te verhogen tot € 100.000. Via een besluit is deze tijdelijke verhoging al ingegaan, zelfs met terugwerkende kracht tot 29 oktober 2012(!) voor schenkingen in het kader van een restschuld. Het waarom van deze datum is in nevelen gehuld 3) en roept vraagtekens op. Dit kan toch slechts op een enkeling betrekking hebben die toevallig in de voorliggende periode al zo’n schenking heeft ontvangen.
Ook is nog enigzins onduidelijk welk bedrag in mindering moet worden gebracht op de maximale vrijstelling van € 100.000: het maximumbedrag van de vrijstelling (€ 51.407 in 2013) of het daadwerkelijk eerder geschonken bedrag. Volgens de wettekst gaat het om het geschonken bedrag, maar de toelichting duidt op het maximumbedrag van de vrijstelling.
Wel is in de Tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel geregeld dat op schenkingen die vallen onder deze verhoogde vrijstelling, niet de zogenoemde 180-dagenregeling van toepassing is. De 180-dagenregeling houdt in dat als een schenker binnen 180 dagen na de schenking komt te overlijden, over de schenking erfbelasting verschuldigd is (onder verrekening van de verschuldigde schenkbelasting). Door deze aanpassing is dus over deze schenking geen erfbelasting verschuldigd.
In voorkomende gevallen zou schenken voor de eigen woning tot besparing van erfbelasting kunnen leiden. Gebruikmaking van de verhoogde vrijstelling leidt immers niet tot verschuldigdheid van schenk- en erfbelasting. Wachten tot overlijden waarschijnlijk wel (de vrijstelling voor kinderen en derden bij overlijden is immers beperkt). Overigens zijn er ook diverse niet-fiscale aspecten te bedenken waarom schenken voor de eigen woning op korte termijn wellicht een minder goed idee kan zijn.

Pensioen

Niet geheel onverwacht heeft het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen (korter: wetsvoorstel Versobering Witteveenkader) 4) het niet gehaald in de Eerste Kamer. Het kabinet wilde de jaarlijkse pensioenopbouw met 0,4% verlagen en bovendien pensioengevend inkomen te maximeren op € 100.000. Daarnaast is in een apart wetsvoorstel – Wet pensioenaanvullingsregelingen 5) – een mogelijkheid voorgesteld om in de nettosfeer een aanvullend pensioen op te bouwen. Zie voor een uitgebreidere behandeling van dit wetsvoorstel het artikel van Nancy Struve en Bas Vereggen. Op 8 oktober 2013 heeft de Eerste Kamer over de plannen vergaderd. In de Eerste Kamer hebben de coalitiepartners VVD en PvdA geen meerderheid. In de media was in de weken voorafgaand aan de behandeling van de voorstellen in de Eerste Kamer al duidelijk geworden dat de oppositiepartijen er weinig voor de pensioenplannen voelden.
De Eerste Kamer wil dat de plannen worden aangepast, zo bleek op 8 oktober. Het kabinet had de keuze tussen laten wegstemmen of intrekken van de wetsvoorstellen. De voorstellen zijn uiteindelijk niet in stemming gebracht.
Van uitstel komt geen afstel, zo lijkt het. Daarvoor is het financiële belang voor de overheid te groot. Bij een dossier met een dergelijke belang mag het financiële aspect uiteraard wel een rol spelen, maar zeker niet de boventoon voeren. Er is veel te weinig stilgestaan bij de vraag welk systeem tot een goed pensioen leidt. Zonder al te veel omhaal is in de toelichting bij het wetsvoorstel gesteld dat voortaan uitgegaan wordt een pensioen ter grootte van 70% van het gemiddelde inkomen. Zonder omhaal wordt de 70%-eindloonnorm terzijde geschoven. Nu vind ik niet dat zonder meer aan die eindloonnorm vastgehouden zou moeten worden. Maar om zonder onderzoek en discussie die norm - om louter budgettaire redenen, want daar lijkt het op - zo drastisch te wijzigen is geen goede zaak. En een niet onbelangrijk element in die discussie vormt het voortbestaan en de hoogte van de AOW. Zeker voor de lagere inkomensgroepen vormt de AOW een substantieel deel van de oudedagsvoorziening.
Wat mij betreft hoeft zeker niet krampachtig vastgehouden te worden aan de 70%-eindloonnorm. Maar zorg wel voor een gedegen onderzoek naar de effecten van voorgenomen wijzigingen. En betrek daarbij diverse scenario’s voor de oudedagsvoorzieningen in een breed perspectief, dus inclusief scenario’s voor de AOW. Dan is de kans op een breder draagvlak voor aanpassingen als de onderhavige aanzienlijk groter, is mijn verwachting.

Slot

Nu VVD, PvdA, D’66, ChristenUnie en SGP een akkoord over de begroting hebben gesloten, zal het geen onstuimige herfst worden op het terrein van het Belastingplan 2014. Dat kan niet worden gezegd van de plannen op pensioenterrein waarvoor geen akkoord geldt. Hopelijk gaat het kabinet fundamenteel nadenken over de toekomst van ons pensioenstelsel. En wordt daarbij niet om budgettaire redenen krampachtig vastgehouden aan de invoeringsdatum van 1 januari 2015, want die lijkt nu onuitvoerbaar.

1) Kamerstukken 33 752, Proeve van Tweede nota van wijziging, p. 23
2) Kamerstukken 33 752, nr. 11, p. 51
3) Uiteraard hangt de datum samen met de invoering van de restschuldbepaling voor de eigen woning, maar het verband met de onderhavige schenkingen ontbreekt
4) Kamerstukken 33 610
5) Kamerstukken 33 672

Verplichte toepassing vrijstelling kapitaalverzekering?

Vraag:

Klant heeft een kapitaalverzekering uit 1993. Deze kapitaalverzekering komt binnenkort tot uitkering en voldoet aan alle voorwaarden voor de zogenoemde 20-jaarsvrijstelling. Nu is het de wens van de klant om geen gebruik te maken van de vrijstelling, omdat dit ten koste gaat van zijn box-3-vrijstelling. Hij heeft namelijk nog meer kapitaalverzekeringen die zijn gestart voor 14 september 1999.

Antwoord:

De wens van de klant is begrijpelijk. Als de klant meerdere kapitaalverzekeringen heeft waarvoor onder het overgangsrecht een vrijstelling in box 3 geldt van maximaal € 123.428, dan komt de vrijgestelde uitkering in mindering op deze box-3-vrijstelling. Dit noemen we imputatie. Dit geldt voor de Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW), maar ook kapitaalverzekeringen die onder het zogenoemde Brede-Herwaarderingsregime vielen en waarop overgangsrecht van toepassing is. Uitkeringen van zogenoemde pre-Brede-Herwaarderingsverzekeringen – kapitaalverzekeringen afgesloten vóór 1 januari 1992 – imputeren niet op de vrijstelling.

De klant heeft geen keuze. Als de kapitaalverzekering aan alle voorwaarden voor een vrijstelling voldoet, dan moet deze ook worden toegepast. En zal dat ook leiden tot de hiervoor beschreven imputatie. Als er dus een gering rente-element aanwezig is in de uitkering uit de kapitaalverzekering, dan wordt toch de vrijstelling voor het gehele bedrag van de uitkering benut (en geïmputeerd).

Bevat de uitkering echter geen rente-element, dan wordt de vrijstelling niet toegepast en volgt dus ook geen imputatie.

Deze rubriek wordt verzorgd door:

Fiscale Zaken SNS REAAL

 

Korte berichten

Verlenging crisismaatregelen eigen woning in 2014

De maximale termijn voor het behoud van hypotheekrenteaftrek bij verkoop van de voormalige eigen woning en voor de nog leegstaande toekomstige eigen woning bedraagt tot 31 december 2014 drie jaar. Daarnaast kan tot genoemde datum de hypotheekrenteaftrek herleven na tijdelijke verhuur van de voormalige eigen woning. In de Tweede nota van wijziging bij het Belastingplan 2014 zijn deze crisismaatregelen met een jaar verlengd. Eigenlijk zou de maximale termijn voor de hypotheekrenteaftrek per 1 januari a.s. weer teruggebracht worden naar de oorspronkelijke twee jaar en de verhuurregeling komen te vervallen.
(Kamerstukken II 2013/14, 33752, nr. 12)

Besluit tijdelijke verruiming schenking eigen woning gepubliceerd

In het wetsvoorstel Belastingplan 2014 is een voorstel tot tijdelijke verruiming van de schenkingsmogelijkheid voor de eigen woning opgenomen. Vooruitlopend op de invoering van dat belastingplan heeft de staatssecretaris in een besluit goedgekeurd dat de verhoogde vrijstelling – tot € 100.000 - al met ingang van 1 oktober 2013 kan worden toegepast. Bovendien geldt niet de beperking dat het moet gaan om een schenking van een ouder aan een kind tussen 18 en 40 jaar.
Onduidelijk is welk bedrag nu in mindering moet worden gebracht bij eerder toepassen van de vrijstelling voor schenking eigen woning: het maximumbedrag van de vrijstelling of het daadwerkelijk geschonken bedrag.
Daarnaast geldt met ingang van 29 oktober 2012 de mogelijkheid de vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning ook toe te passen op een schenking voor de aflossing van de restschuld vervreemde eigen woning. Het waarom van deze ruime terugwerkende kracht is niet toegelicht.
Het volledige besluit is hier te lezen.
(Tijdelijke verruiming van de vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning; Besluit van 16 september 2013, nr. BLKB2013/1699M)

Pensioenschijf van vijf

Het Nibud heeft de zogenoemde Pensioenschijf-van-vijf geïntroduceerd. De tool geeft de gebruiker een – globaal – inzicht in zijn of haar inkomenssituatie na pensionering en is ontwikkeld naar een idee van mr. drs. Michael Visser. De tool houdt rekening met de volgende vijf inkomensbronnen:
• AOW
• Werknemerspensioen
• Lijfrentes
• Vermogen
• Inkomsten uit werkzaamheden
De schijf is via deze website te benaderen.
(www.nibud.nl)

Saldolijfrente: in welke box belast?

Belanghebbende heeft in mei 1993 een lijfrenteverzekering afgesloten en hiervoor een koopsom van ƒ 200.000 (€ 90.756) gestort. De koopsom voldoet niet aan de voorwaarden voor aftrek, omdat deze kan dienen tot voorwerp van zekerheid. De periodieke uitkeringen zijn direct ingegaan en eindigen op 1 mei 2012.
De uitkeringen die belanghebbende in 2008 ontvangt, neemt hij niet op in zijn aangifte. De inspecteur corrigeert het inkomen over 2008, omdat hij meent dat de lijfrente op grond van de saldomethode vanaf 2004 tot het inkomen had moeten worden gerekend.
De waarde van de verzekering is bij een boekenonderzoek in 1997 tot de niet-vrijgestelde bezittingen gerekend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat om die reden de waarde van de verzekering vanaf 1 januari 2001 tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing moeten worden gerekend.
Het hof oordeelt dat:
- de inspecteur geen toezegging heeft gedaan dat de inkomsten uit de verzekering niet in de heffing van de inkomstenbelasting zullen worden betrokken;
- er geen sprake is van dubbele heffing omdat tot en met 2000 vermogensbelasting en vanaf 2004 inkomstenbelasting wordt geheven;
- geen sprake is van een buitensporige fiscale last (als bedoeld in artikel 1 van het Protocol voor het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens);
- bij de rechter geen beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule;
- en dat belanghebbende bij de aangifte over 2001 had kunnen verzoeken om afrekening over het saldo;
en verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
(Hof Arnhem-Leeuwarden 6 augustus 2013, nr. ECLI:NL:GHARL:2013:6083)

Korte berichtenlabel

Korte berichten