FA Nieuwsbrief september 2017

Jaargang 6 nummer 3

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Pensioen

Algemeen

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

Artikelen

Pensioen 2020: de stand van zaken

Jos Gielink

Al kort na de financiële crisis in 2008, bleek dat ook het Nederlandse pensioenstelsel kwetsbaar is. De aanhoudende daling van de rente, de toename van de levensverwachting en de verzwaring van de buffereisen en rekenregels, hebben ingrijpende gevolgen gehad voor de financiële positie van pensioenuitvoerders en de betaalbaarheid van uitkeringsovereenkomsten.
In 2009 kondigde minister Donner al een brede aanpak aan van de problemen die zich voordoen in het bestaande pensioenstelsel. Dit leidde in 2010 tot het Pensioenakkoord van de Stichting van de Arbeid en rapporten van de Commissies Frijns en Goudswaard. Het bleek moeilijk en tijdrovend om consensus te bereiken over het nieuwe stelsel.

Hoog-laag pensioen en AOW-compensatie

Vraag:
Een deelnemer wil vijf jaar eerder met pensioen gaan dan de AOW-ingangsdatum. De deelnemer wil deze periode samen met partner graag overbruggen door gebruik te maken van een (fiscaal maximaal) overbruggingspensioen om het ontbreken van AOW-uitkeringen te compenseren. De toezegging voor de deelnemer omvat naast ouderdoms- en partnerpensioen, ook een overbruggingspensioen. Er is maar een beperkte koopsom voor het (totale) pensioen beschikbaar. Als de deelnemer het gemis aan AOW gedurende vier jaar volledig zou compenseren is de koopsom volledig verbruikt. Wat zijn de mogelijkheden voor de deelnemer en de bijkomende fiscale gevolgen?

Korte berichten

Wetsvoorstel Waardeoverdracht klein pensioen ingediend bij Tweede Kamer

Staatssecretaris Kleinsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het wetsvoorstel ‘Wet Waardeoverdracht klein pensioen’ op 30 augustus ingediend bij de Tweede Kamer.
Het aantal kleine pensioenen bij pensioenuitvoerders is sterk toegenomen. Kleine pensioenen zijn in dit verband pensioenen die leiden tot een uitkering vanaf de pensioendatum van minder dan bruto € 467,89 per jaar (2017; de huidige afkoopgrens). Daarvoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen:

  • toenemend aantal kortlopende dienstverbanden;
  • samenvoegen van kleine aanspraken is lastig door de moeilijke financiële positie van pensioenfondsen;
  • deelnemers maken vaak geen gebruik van hun recht op waardeoverdracht.

Afkoop van kleine pensioenen heeft tot gevolg dat pensioengelden hun pensioenbestemming niet bereiken. Doel van het wetsvoorstel is om een automatische waardeoverdracht mogelijk te maken van een klein pensioen van een gewezen deelnemer naar zijn of haar nieuwe pensioenuitvoerder. Kleine pensioenaanspraken kunnen op die manier worden gebundeld tot een pensioen van aanzienlijker omvang. Streven is om het systeem van waardeoverdracht zo eenvoudig mogelijk in te richten en belemmeringen (waar mogelijk) weg te nemen.
In de administraties van pensioenuitvoerders komt een groot aantal zeer kleine pensioenaanspraken voor (aanspraken op een uitkering vanaf de pensioendatum van minder dan bruto € 2,- per jaar/€ 0,17 per maand). Op grond van het wetsvoorstel komen deze hele kleine pensioenaanspraken te vervallen. Reden is dat de kosten voor deze pensioenen ‘in geen verhouding staan tot het materiële belang voor de deelnemer’.

In het wetsvoorstel worden nog enkele andere waardeoverdrachtonderwerpen geregeld:

  • Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan vervalt het individuele bezwaarrecht vervalt als reeds opgebouwde pensioenaanspraken actuarieel worden herrekend naar een verhoogde fiscale pensioenrichtleeftijd.
  • Verduidelijking bepalingen over internationale waardeoverdracht.
  • Technische wijzigingen inzake de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

(Wetsvoorstel Wet waardeoverdracht klein pensioen, Kamerstukken 34 765)

(september 2017)

Flexibele AOW-leeftijd

In opdracht van het ministerie van SZW heeft SEO Economisch Onderzoek de behoefte en toegevoegde waarde van een flexibele AOW-leeftijd onderzocht. De opdracht werd uitgezet naar aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel om de AOW-leeftijd te flexibiliseren.
Uit het onderzoek blijkt dat een deel van de werkenden met een lager inkomen, een lage opleiding en weinig vermogen tot slechts 4 maanden eerder kunnen stoppen met werken bij een flexibele AOW-leeftijd. Daarbij was het uitgangspunt dat het inkomen niet onder het sociaal minimum zakt. Werkenden met de hoogste inkomens, opleidingen en vermogens kunnen tot ongeveer 39 maanden eerder stoppen met werken. Van de 39 maanden zijn 3,2 flexibele AOW-maanden.
Het is voor werkenden al mogelijk om eerder te stoppen met werken via deeltijdpensionering. Hier wordt echter niet veel gebruik van gemaakt door een gebrek aan kennis van de mogelijkheden. Als er al gebruik van wordt gemaakt zijn het vooral werkenden met een hoger inkomen. Daarnaast kunnen veel werkenden met een laag inkomen op dit moment niet eens eerder met pensioen. Met een flexibele AOW-leeftijd betreft het slechts vier maanden eerder. Bij deze groep zal de behoefte überhaupt niet groot zijn want het betekent in veel gevallen dat het inkomen terugzakt naar het sociaal minimum. Uit een enquête, als onderdeel van het onderzoek, blijkt dat een flexibele AOW-leeftijd uiteindelijk geen invloed heeft op de arbeidsparticipatie en de keuze van de pensioenleeftijd. Kortom, de behoefte voor een flexibele AOW-leeftijd is niet groot en heeft ook geen baten. Het levert de samenleving bovendien onnodige kosten op.
(SEO-rapport nr. 2017-48, juli 2017)

(september 2017)

Belgisch rustpensioen in Nederland belast

Een man heeft van 1978 tot en met 1980 in Belgische loondienst gewerkt (niet in overheidsdienst). In die periode woonde de man met zijn echtgenote in België. Hij heeft over die periode in een zogenoemd rustpensioen opgebouwd. Zijn echtgenote heeft in die periode geen arbeid in loondienst verricht en niet een zelfstandig recht op rust- en/of overlevingspensioen opgebouwd.
Het Belgische rustpensioen voor alleenstaanden of daarmee gelijkgestelde personen is gebaseerd op de looninkomsten van de gerechtigde. Uitgangspunt is dat het pensioen voor ieder jaar dat arbeid in loondienst is verricht 1/45ste maal 60 procent van het zogenoemde geherwaardeerde bruto-jaarloon. Als de echtgenoot of de echtgenote van een gerechtigde geen of weinig inkomen geniet, wordt een ‘gezinspensioen’ uitgekeerd. Dan bedraagt het rustpensioen voor ieder jaar dat arbeid in loondienst is verricht 1/45ste maal 75 procent van het geherwaardeerde brutojaarloon.
De man heeft in 2013 vanuit België een rustpensioen van € 2.695. Het betreft een gezinspensioen. In geschil is of het rustpensioen tot het belastbare inkomen, het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen van de man moet worden gerekend.
Het hof stelt vast dat de man gedurende heel 2013 in Nederland heeft gewoond. Daarmee is hij binnenlands belastingplichtige en is hij belastingplichtig in Nederland voor zijn wereldinkomen, behoudens bepalingen van internationaal belastingrecht. Als ingezetene is hij bovendien in Nederland verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Volgens het belastingverdrag tussen België en Nederland is pensioen dat wordt betaald aan een inwoner van Nederland inzake een vroegere dienstbetrekking, slechts in Nederland belastbaar. Het hof stelt tevens vast dat sprake is van een zogenoemd gezinspensioen dat in omvang afhankelijk is van de omstandigheden dat de echtgenote nog in leven is en geen inkomsten heeft. Het hof oordeelt dat geen sprake is van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Daarmee kan toerekening aan de echtgenote op grond van enige bepaling in artikel 2.17 van de Wet IB evenmin plaatsvinden.
Niet in geschil is dat op grond van de Europese verordening inzake de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is.
“De maatstaf van heffing” is het premie-inkomen. Dat is het belastbare inkomen uit werk en woning volgens hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001. Het Belgisch rustpensioen behoort daar ook toe.
De man wordt in het ongelijk gesteld.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 18 juli 2017, nrs. 16/00726 en 16/00728, ECLI:NL:GHARL:2017:6114)

(september 2017)

FATCA en start onderhandelingen belastingverdrag met VS

Op 20 december 2016 heeft in de Tweede Kamer een overleg over de FATCA-wetgeving plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan meldt de staatssecretaris dat twee Amerikaanse senatoren een initiatief zijn gestart om de FATCA-wetgeving in te trekken naar aanleiding van een fiscale stelselherziening. De twee senatoren hebben ook om een onderzoek gevraagd naar FATCA waarbij in de tussentijd geen sancties worden opgelegd en IRS-onderzoeken naar belastingplichtigen worden opgeschort. US Treasury (Ministerie van Financiën van de VS) bereidt een reactie op het initiatief voor.
Ook meldt de staatssecretaris dat is begonnen met onderhandelingen over het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Tot slot geeft de staatssecretaris aan geen signalen te hebben ontvangen over een verschil in uitleg van de sociale zekerheidsbepalingen in het verdrag.
(Brief Staatssecretaris van Financiën van 12 juli 2017, nr. 2017-0000129957)

(september 2017)

Korte berichtenlabel

Korte berichten