Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht navordert over de waarde van de stamrechtverplichting per 2007, omdat belanghebbende afziet van stamrechtuitkeringen.
Casus
Belanghebbende ontvangt in 1991 een ontslagvergoeding. Hij bedingt een loondervingsstamrecht bij zijn B.V. De overeenkomst bepaalt dat de uitkeringen in 2007 ingaan aangezien belanghebbende dan 65 jaar wordt. Feitelijk keert de B.V. vanaf 2001 stamrechttermijnen uit. In 2007 ontvangt belanghebbende voor het laatst een uitkering van zijn B.V. In 2012 legt de inspecteur een navorderingsaanslag op, waarbij in een afzonderlijke beschikking tevens een vergrijpboete, heffings- en revisierente wordt opgelegd. Inspecteur stelt namelijk dat belanghebbende de aanspraken in 2007 heeft prijsgegeven. In geschil is de navorderingsaanslag en de afzonderlijke beschikking.
Uitspraak
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht navordert over de waarde van de stamrechtverplichting per 2007, omdat belanghebbende heeft afgezien van stamrechtuitkeringen. Belanghebbende neemt in of ná 2007 geen initiatief om met de inspecteur in overleg te treden over het vervolg van de uitkeringen in verband met de slechte vermogenspositie van de B.V. (en derhalve de mogelijkheid van fiscaal vriendelijk prijsgeven te onderzoeken). Gezien deze feiten oordeelt de rechtbank dat belanghebbende in 2007 heeft afgezien van de stamrechtuitkeringen. Tevens zijn de vergrijpboete, heffings- en revisierente terecht opgelegd.
Noot:
Op zich geen verwonderlijke uitspraak. Indien pensioen- en/of stamrechtuitkeringen niet (meer) worden uitgekeerd, terwijl de gerechtigde hier wel recht op heeft, is al snel sprake van het prijsgeven/afzien van pensioen- en/of stamrechtaanspraken. Dit geldt in principe ook indien er geen liquide middelen in de B.V. meer aanwezig zijn om de uitkeringen te kunnen doen. Gevolg van niet (meer) uitkeren, is dat de waarde in het economisch verkeer van de pensioen- en/of stamrechtaanspraak in de belastingheffing wordt betrokken tegen een progressief tarief van (maximaal) 52%. Daarnaast wordt revisierente (20%) en mogelijk heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft in casu in 2007 nagelaten om met de inspecteur in overleg te treden over het vervolg van de uitkeringen in verband met de slechte vermogenspositie van de B.V. Daarmee heeft hij er voor gekozen geen uitkeringen meer te doen zonder daarvan de fiscale consequenties in te zien, waardoor hier tevens een vergrijpboete wordt opgelegd. Totale ‘kostenpost’ (belastingheffing, heffings- en revisierente en boete) voor belanghebbende: circa € 325.000 (!). Dit is vrij zuur voor belanghebbende gezien het feit dat in 2007 - in overleg met de inspecteur - fiscaal vriendelijk prijsgeven van (een deel van) de stamrechtaanspraken wellicht tot de mogelijkheden had behoord.
(Bron: Rechtbank Den Haag, 24-10-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16603)