Een man woont in Noorwegen. Hij bezit in 2011 twee woningen en een garage in Nederland. Voor deze bezittingen moet hij vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting betalen. De wetgever gaat ervan uit dat iedereen gemiddeld over een aantal jaren een rendement van 4% kan behalen (dus dat dat vermogen groeit met 4 %). Over dit fictieve rendement is 30% belasting verschuldigd (per saldo 1,2% over de waarde van de bezittingen). De man gaat in beroep tegen deze heffing. Hij is van mening dat de Belastingdienst niet mag uitgaan van de aanname dat het rendement 4% is, omdat zijn woning leeg staat en alleen nog wordt gebruikt als zijn gezin in Nederland is. De box 3-heffing is - naar de mening van de man - in strijd met een verdrag, waarin staat dat burgers recht hebben op ongestoord bezit.
De Hoge Raad is het niet eens met de stelling van de man en beslist dat een forfaitair rendement van 4% in 2010 is toegestaan. Hoge Raad vindt dat de overheid een ruime beoordelingsmarge heeft bij het maken van belastingwetgeving. Bij de introductie van de forfaitaire heffing is aansluiting gezocht bij rendementen die in de praktijk zonder veel risico haalbaar zijn over een langere periode. Daarmee is de heffing niet onredelijk. De forfaitaire heffing in box 3 zou slechts in strijd met het verdrag komen als een rendement van 4% over een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en belastingplichtigen daardoor een ‘buitensporig zware last’ hebben.
(Bron: Hoge Raad, 10 juni 2016, nr. ECLI:NL:HR:2016:1129)
Noot:
Het verdrag waar de man zich in deze uitspraak op beroept, is het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uit dit verdrag volgt dat een overheid de rechten van burgers op ongestoord eigendom mag aantasten, mits de overheid daarmee een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang, de aantasting bij wet geregeld is en het aantasten van het eigendom ‘proportioneel’ is. Bij de invoering van de heffing is aansluiting gezocht bij rendementen die op dat moment over een langere periode behaald zouden kunnen worden. Voor de jaren 2010 en 2011 is niet vast komen te staan dat een gemiddeld rendement van het box 3-vermogen van 4% over een langere periode niet haalbaar is. Daarmee is de wetgever naar de mening van de Hoge Raad binnen de ruime beoordelingsmarge gebleven. Het oordeel zou slechts anders worden als blijkt dat dit rendement over een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is én belastingplichtigen hierdoor geconfronteerd worden met een buitensporig zware last. De man krijgt dus ongelijk. Daarbij merkt de Hoge Raad nog wel op dat van de wetgever mag worden verwacht dat de regeling wordt aangepast als duidelijk wordt dat een rendement van 4% onhaalbaar is.
Met ingang van 2017 wordt de vermogensrendementsheffing in box 3 aangepast. De heffing blijft gebaseerd op een forfaitair rendement, maar dat rendement – van thans 4% – wordt genuanceerd om de heffing meer in lijn te brengen met de werkelijk behaalde rendementen.