Een man heeft twee kinderen uit een eerder huwelijk en heeft ze als begunstigden aangewezen van twee levensverzekeringen die uitkeren bij zijn overlijden. De man heeft later een nieuwe partner gekregen. Hij heeft haar als enig erfgenaam benoemd met de bedoeling om haar verzorgd achter te laten mocht hij eerder te komen overlijden. Na het overlijden van de man eist de partner de uitkeringen van de levensverzekeringen op. Volgens haar was het de bedoeling van de man dat zij deze uitkeringen ontvangt als enig erfgenaam.
Het hof stelt dat de man ten tijde van de aanwijzing van de kinderen als begunstigden geen andere bedoelingen had dan de begunstiging van zijn kinderen. Echter, het hof meent dat naast de overeenkomst van de levensverzekeringen en de wettekst ook dient te worden gekeken naar de feiten en bijzondere omstandigheden. De man heeft als bedoeling gehad om de partner verzorgd achter te laten. Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met de benodigde wijziging in de begunstiging van de levensverzekering zodat niet zijn kinderen maar juist zijn partner recht zou hebben op de uitkeringen. Het hof concludeert dat de kinderen “in de gegeven en hiervoor genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kunnen ontlenen aan de begunstiging” en dat de begunstiging aan de partner, als erfgenaam, toekomt.
(Hof Amsterdam, 9 mei 2017, nr. 200.186.196/01, ECLI:NL:GHAMS:2017:1751)
(augustus 2017)