Een man is door een medische fout bij zijn geboorte lichamelijk gehandicapt geraakt. Na een jarenlange procedure heeft de man van de verzekeraar van de aansprakelijk gestelde wederpartij een bedrag aan letselschade ontvangen.
Voor een man is in 1998 een kapitaalverzekering afgesloten. Voor deze kapitaalverzekering is eenmalig een koopsom van € 131.597 gestort. De kapitaalverzekering is in 2014 tot uitkering gekomen. De verzekeraar heeft aan de man een bedrag van € 236.645 uitgekeerd.
De man heeft in zijn aangifte voor het jaar 2014 het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering (€ 105.048) opgenomen. De inspecteur heeft een aanslag conform de aangifte opgelegd, dus inclusief het rentebestanddeel. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar van de man tegemoet gekomen door rekening te houden met een eenmalige zogeheten "life-timevrijstelling" van € 28.134.
De man stelt zich op het standpunt dat de heffing onbillijk is. Bij het afsluiten van de kapitaalverzekering was het de bedoeling dat de man met de uitkering uit de verzekering levenslang de UWV-uitkering zou kunnen aanvullen. De vader van de man was zich er bij het afsluiten van de kapitaalverzekering niet van bewust dat de uitkering zou worden belast. Daarnaast valt het rendement (door de economische crisis) tegen. De man is van mening dat de wetgever zou moeten voorzien in een vrijstelling of verzachting.
De man en de inspecteur zijn het erover eens dat de toepasselijke wettelijke bepalingen leiden tot belastbaarheid van de uitkering uit de kapitaalverzekering. De inspecteur deelt ook het standpunt van de man dat de heffing in dit geval onbillijk uitwerkt. Maar hij ziet geen mogelijkheid de man tegemoet te komen.
Het hof geeft aan dat zij niet de billijkheid van de wetgeving niet mag beoordelen. Het hoger beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 3 januari 2018, 17/00313, ECLI:NL:GHARL:2018:35)
(februari 2018)