Naast de AOW ontvangt een man een tweetal Duitse pensioenen. De man woont in Nederland. In 2017 ontvangt hij € 12.697 aan Duits pensioen.
Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegepast. Daartegen maakt de man bezwaar en na afwijzing daarvan in beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
In het hoger beroep bij het hof voert de man aan dat de in artikel 17 van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland opgenomen regeling in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en artikel 14 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van artikel 17 van het verdrag worden genieters van pensioenen tot € 15.000 per jaar namelijk anders behandeld (belastingheffing in de woonstaat) dan genieters van hogere pensioenen (belastingheffing in de bronstaat).
Het Hof stelt op de eerste plaats vast dat het hof de regeling voor kleine pensioenen in het verdrag niet mag toetsen aan de Grondwet.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het stellen van een grensbedrag van € 15.000 niet discriminerend is. “Ook niet als dit tot gevolg heeft dat eiser in Nederland meer belasting moet betalen dan wanneer hij in 2017 in Duitsland had gewoond. Landen zijn bevoegd hun eigen belastingregels vast te stellen.” In artikel 17 van het belastingverdrag is een pragmatische grens getrokken. Dit maakt de verdragsbepaling niet willekeurig en niet nietig.
Het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de regeling voor kleine pensioenen niet in strijd komt met de antidiscriminatiebepaling in het EVRM. Op dezelfde gronden is deze regeling naar het oordeel van het Hof niet in strijd met de antidiscriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke Rechten.
Het hoger beroep is ongegrond.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 14 september 2021, nr. 20/00590 en 20/00591, ECLI:NL:GHARL:2021:8586)
(oktober 2021)