Staatssecretaris Wiersma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat de AOW-leeftijd in 2017 niet omhoog gaat. De AOW-gerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd van AOW zijn vanaf 2026 automatisch gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. In de wet is namelijk vastgelegd dat een eventuele verdere verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd jaarlijks wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd. In 2020 is de AOW-leeftijd voor het jaar 2026 vastgesteld op 67 jaar en de aanvangsleeftijd op 17 jaar.
Het CBS raamt nu de gemiddeld resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd op 20,93 jaar in 2027 en op 21,62 jaar 2033. Aan de hand van de formule in artikel 7a, tweede lid van de Algemene Ouderdomswet is nu vastgesteld dat de AOW-gerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd voor het kalenderjaar 2027 niet worden verhoogd.
Voor de pensioenrichtleeftijd geldt een vergelijkbare systematiek. Deze is vastgelegd in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. Op grond van de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2033 geeft de staatssecretaris aan dat de pensioenrichtleeftijd ook in 2023 68 jaar blijft.
(Brief staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 5 november 2021, kenmerk 2021-0000168679)
(december 2021)