Een man ontvangt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en van verzekeringsmaatschappijen periodieke uitkeringen. Reden is dat hij vanaf 2001 arbeidsongeschikt is.
De man is van mening dat de uitkeringen aangemerkt hadden moeten worden als vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht. En om die reden als een vrijgestelde letselschadevergoeding moeten worden aangemerkt (en niet tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend mogen worden). Reden van de arbeidsongeschiktheid is een beroepsziekte. Dit is al in eerdere procedures over vroegere jaren vastgesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de stelling van de man onjuist is. Blijkbaar verwijst belanghebbende naar rechtspraak over (eenmalige) vergoedingen die een werkgever toekent in een casus van aansprakelijkheid voor een ongeval dat de werknemer is overkomen. De Hoge Raad voegt daar aan toe dat “voor zover de uitkeringen verband houden met arbeidsongeschiktheid die in de uitoefening van een dienstbetrekking is ontstaan, zijn die uitkeringen krachtens (een) verzekeringsovereenkomst(en) dan wel krachtens een publiekrechtelijke regeling gedaan, zodat zij volgens het bepaalde in afdeling 3.5 van de Wet IB 2001 tot het belastbare inkomen uit werk en woning worden gerekend”.
Het beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard.
(Hoge Raad, 11 maart 2022, nr. 20/03993, ECLI:NL:HR:2022:158)
Noot:
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken van de man heeft aangegeven is de uitkering van het UWV een publiekrechtelijke WAO-uitkering die dient voor (gedeeltelijke) vervanging van het inkomen dat de man genoot vóór zijn arbeidsongeschiktheid. De uitkeringen van de verzekeraar(s) dienen om de WAO-uitkering aan te vullen (de zogenoemde WAO-gat-verzekering). Hiermee wordt de inkomensterugval ten opzichte van het laatst verdiende salaris verminderd. Doel is dus het door de man door arbeidsongeschiktheid verloren inkomen te vervangen. Het gaat niet om een vergoeding van de door man als gevolg van de beroepsziekte geleden schade.
De man doelde waarschijnlijk op het zogenoemde ‘Smeerkuil-arrest’ (ECLI:NL:HR:1983:AW9439). In die procedure was sprake van een werknemer die bij een ongeval tijdens zijn werk ernstige brandwonden en verminkingen opliep. In een procedure werd de werkgever veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht. En een vergoeding voor immateriële schadevergoeding en verlies aan arbeidskracht is volgens de Hoge Raad onbelast.
(april 2022)