Een pensioenfonds op de vrije markt: het algemeen pensioenfonds

mr. Rachel van den Braak en mr. Aloys Bart

Het kabinet heeft het plan een nieuw soort pensioenfonds te introduceren. Deze plannen werden tot 24 februari 2014 via een openbare internetconsultatie aangeboden. Naast het ondernemingspensioenfonds en het bedrijfstakpensioenfonds volgt nu een derde type pensioenfonds: het algemeen pensioenfonds (APF).
Nieuw is dat dit type pensioenfonds één of meerdere pensioenregelingen mag uitvoeren voor één of meerdere werkgever(s). Daarbij is de collectiviteitkring vrij en niet beperkt tot een bepaald domein van werkgevers en werknemers. Per collectiviteitkring moet een APF gescheiden vermogens aanhouden. Een APF wordt dus niet als één financieel geheel ingericht maar per collectiviteitkring.
Hierna volgt een korte uiteenzetting van het APF en benoemen wij een aantal aandachtspunten.

Geen verbod op ringfencing en geen domeinafbakening

Bij de invoering van de Pensioenwet benadrukte het kabinet dat de wezenlijke kenmerken van een pensioenfonds de collectiviteit en solidariteit zijn. Daarom verbood het kabinet pensioenfondsen om te ringfencen (het afscheiden van de verschillende vermogens binnen hetzelfde pensioenfonds) en is er sprake verplichte risicodeling tussen verschillende regelingen. Het kabinet vond dat er voor pensioenfondsen geen plaats was op de vrije markt en heeft haar beleid daarop afgestemd. De voormalige Regeling taakafbakening is met een kleine aanpassing overgenomen in de Pensioenwet. 1)
Op grond van deze taakafbakening worden pensioenfondsen in hun activiteiten beperkt. Dit raakt zowel hun domein (welke werkgevers mogen zich bij een pensioenfonds aansluiten) als ook de producten die zij mogen voeren. Daarnaast zijn er financiële solidariteitscriteria waaraan voldaan moet worden. Dit zijn bijvoorbeeld de doorsneepremie en een bijdrage van de werkgever in de premie van ten minste 10%. 2) Het kabinet plaatst het verbod op ringfencing in datzelfde kader. Als een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert, is de verplichte risicodeling een uiting van solidariteit binnen het domein waarvoor het pensioenfonds werkzaam is. Het domein kan de onderneming (of de binnen een concern verbonden ondernemingen) zijn of de bedrijfstak. Eventuele tekorten ‘binnen’ de ene regeling dienen te worden verrekend door eventueel aanwezige overschotten in een andere regeling. Dus alle werkgevers en werknemers die zijn aangesloten bij het pensioenfonds zijn financieel solidair.
Het APF zoals het kabinet dit voor ogen heeft, begeeft zich ‘volledig’ en ‘onbeperkt’ op de vrije markt wat betreft de verkoop en uitvoering van pensioenproducten. Deze pensioenproducten bezitten niet de elementen collectiviteit en solidariteit over het gehele deelnemersbestand van het pensioenfonds. Het AFP heeft namelijk geen last van domeinafbakening en de eis van één financieel geheel. De collectiviteit en solidariteit komen slechts terug in de verschillende compartimenten.
De termen ‘volledig’ en ‘onbeperkt’ staan tussen aanhalingstekens omdat de productafbakening met dit voorstel blijft bestaan. Een APF mag dus geen individueel aanvullend product in de derde pijler, zoals een lijfrente of banksparen, aanbieden. Dit blijft toebedeeld aan andere marktpartijen.
Het APF kan zich richten op verschillende groepen van werkgevers en werknemers. Het kabinet denkt in beginsel vooral aan de consolidatie van kleine of financieel zwakkere pensioenfondsen. Maar het is ook voor andere werkgevers interessant. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat bedrijven die in een bepaald bedrijfsverzamelgebouw gehuisvest zijn de krachten kunnen bundelen voor de uitvoering van een pensioenregeling van hun personeel. De werknemers van een advocatenkantoor zijn dan solidair met de werknemers van een softwarebedrijf en omgekeerd.
Het APF wordt ook opengesteld voor de uitvoering van beroepspensioenregelingen. Het staat niet open voor regelingen die nu zijn onder gebracht bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen.
Bij het APF hoeven de deelnemende werkgevers niet eerder een eigen ondernemingspensioenfonds te hebben gehad dat minimaal vijf jaar heeft bestaan. Die beperkende voorwaarde geldt wel bij het multi-opf. Werkgevers kunnen hun pensioenregeling zonder aanvullende voorwaarden onderbrengen bij een APF. Ook kunnen zij zelf kiezen of zij mogelijk met meerdere werkgevers een compartiment willen delen. Met andere woorden: werkgevers en werknemers kunnen zelf bepalen met wie zij solidair willen zijn.

Met of zonder winstoogmerk

Niet alleen een pensioenfonds kan een APF oprichten. Dit is ook toegestaan voor andere partijen, zoals een verzekeraar, een premiepensioeninstelling (PPI) of een vermogensbeheerder. Voor het uitoefenen van het bedrijf van APF is wel een vergunning van DNB noodzakelijk. Volgens het voorstel moet eerst de vergunning zijn verleend voordat het APF operationeel kan zijn.
Het kabinet sluit van tevoren geen bedrijfsmodellen uit. Een APF kan in de vorm van een stichting gedreven worden, maar mag ook als BV of NV met winstoogmerk gedreven worden. Het kabinet hoopt hiermee het aanbod van pensioenuitvoerders te vergroten. Een grote concurrentie in pensioenland leidt naar verwachting van het kabinet tot een goede prijs- en kwaliteitsverhouding voor de uitvoering van de pensioenregelingen.

Het Financieel Toetsingskader is van toepassing

De regelingen die het APF uitvoert vallen onder de bepalingen van het Financieel Toetsingskader (FTK). Het FTK is het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het is opgebouwd rond de principes van marktwaardering en op risico gebaseerde financiële eisen.
De marktwaardering brengt met zich dat de beleggingen (de bezittingen/activa van het pensioenfonds) en de pensioenverplichtingen op eenzelfde manier worden gewaardeerd. Zo wordt de voorziening die nodig is voor het nakomen van de pensioenverplichting vastgesteld door discontering van verwachte toekomstige kasstromen tegen de actuele rentetermijnstructuur.
De bepaling van het vereiste eigen vermogen vindt risico gebaseerd plaats. Dit betekent dat de eisen toe- of afnemen met de mate waarin het pensioenfonds aan risico's blootstaat.
Alle afzonderlijke collectiviteitskringen moeten voldoen aan de eisen van het FTK, waaronder ook de eisen omtrent het minimaal vereist vermogen. 3) Valt de dekkingsgraad van de collectiviteitskring onder de 105%, dan is er sprake van onderdekking. Als het APF voorziet (of redelijkerwijs kan voorzien) dat het eigen vermogen niet voldoet (of zal voldoen) aan de voorwaarden 4) dan moet het APF dit melden aan DNB. 5) Als vervolgens een herstelplan niet binnen de gestelde termijn zorgt voor herstel van het eigen vermogen, dan kan het APF als ultimum remedium worden gedwongen om de rechten van de collectiviteitskring te korten. Daarom kan een APF niet, net als een verzekeraar, worden verplicht garanties te geven ten aanzien van de pensioenaanspraken en pensioenrechten tot het moment dat de noodregeling of een faillissement zich voordoet. Een APF heeft de voordelen van de vrije markt waarop bijvoorbeeld een verzekeraar zich begeeft. Zij kan immers evenals een verzekeraar buiten een afgebakend domein klanten werven en de vermogens van verschillende werkgevers goederenrechtelijk scheiden. Anderzijds kan het APF evenals gewone pensioenfondsen rechten korten in plaats van het geven van garanties. Voor een pensioenuitvoerder lijkt dit ‘The best of both worlds’!

Het APF en de huidige uitvoerders

Het algemeen pensioenfonds vervangt de eerdere voorstellen met betrekking tot de oprichting van een algemene pensioeninstelling (API) en komt in de plaats van het multi-ondermingspensioenfonds (multi-opf). Het multi-opf is geen succes gebleken. Zo is gebleken dat het selecteren van bestuurders lastig is. Bovendien wordt het zelf oprichten van een multi-opf door veel liquiderende pensioenfondsen als een grote drempel ervaren. Er wordt een overgangsperiode van vijf jaar voorgesteld, waarbinnen de twee huidige multi-opf’en zich kunnen omvormen tot een APF of de regelingen kunnen laten uitvoeren door een andere pensioenuitvoerder.
Een andere uitvoerder die zich zal moeten meten met het APF is de relatief jonge variant in de vorm van de PPI. Deze uitvoerder kan slechts premieovereenkomsten uitvoeren in de vorm van een beleggersrekening. Verzekeringstechnische risico’s die worden gelopen in verband met het risico op langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid moeten nog steeds worden ondergebracht bij een verzekeraar. De PPI kan dus zelfstandig geen volwaardige pensioenregeling uitvoeren. Welke toegevoegde waarde kan deze uitvoerder nog bieden als het APF het levenslicht ziet?
Ook kun je je afvragen of een bedrijfstakpensioenfonds nog bestaansrecht heeft. In het voorstel geeft het kabinet namelijk aan zich te realiseren dat het APF gevolgen kan hebben voor bedrijfstakpensioenfondsen. Doordat de kans bestaat dat minder werkgevers zich vrijwillig aansluiten bij bestaande bedrijfstakpensioenfondsen. Bovendien hebben ook werkgevers die momenteel vrijstelling hebben van verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds de mogelijkheid om over te stappen naar een APF. Een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds kan echter nog steeds terugvallen op de verplichte winkelnering die werkgevers verplicht het pensioen voor haar werknemers in te kopen bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.

Goede afspraken en zorgvuldige belangenafweging

Het is van belang te beseffen dat er potentiële belangenconflicten kunnen zijn. Een APF staat immers voor meerdere partijen open. Een werkgever bijvoorbeeld binnen het ene compartiment heeft andere belangen dan een werkgever bij het andere compartiment. Als een APF door werkgever (en werknemer) gekozen wordt als pensioenuitvoerder, is het dus belangrijk om die belangenconflicten van te voren duidelijk te hebben. En hierover goede afspraken te maken om discussies achteraf te voorkomen. Dit kan in de uitvoeringsovereenkomst. In de uitvoeringsovereenkomst staan in elk geval afspraken tussen de werkgever en het APF over de wijze waarop de pensioenregeling zal worden uitgevoerd, het kwaliteitsniveau van dienstverlening en de uitvoeringskosten die hiervoor in rekening wordt gebracht. Ook moeten de werkgever en het APF afspraken maken over de gevolgen bij een (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst. Deze verplichtingen gelden in meer of mindere mate al voor uitvoeringsovereenkomsten met de huidige pensioenuitvoerders.
In verband met potentiële belangenconflicten zal een APF worden bestuurd door een onafhankelijk of een onafhankelijk gemengd bestuur. Bij een ondernemingspensioenfonds of bedrijfstakpensioenfonds kan er gekozen worden uit vijf bestuursmodellen. Vanuit de markt wordt gepleit om dit ook voor het APF zo te regelen. De voorgestelde twee modellen worden vooral in startsituaties als te beperkend ervaren. De ervaringen met het multi-opf lijken deze zienswijze te bevestigen. Om de onafhankelijkheid goed te borgen zitten er in dit bestuur geen directe vertegenwoordigers van een pensioenregeling uit een compartiment. Het bestuur is verantwoordelijk voor een evenwichtige belangenafweging van alle betrokken partijen.
De belanghebbenden hebben wel medezeggenschap bij beslissingen die van invloed zijn op de pensioenregelingen die in hun compartiment zijn ondergebracht. Zij hebben echter geen medezeggenschap voor zover het bedrijfsmatige beslissingen van het APF betreft. De belanghebbenden hebben die medezeggenschap echter niet op directe wijze. Het is vormgegeven via een belanghebbendenorgaan. Per compartiment wordt een belanghebbendenorgaan aangesteld. In dit orgaan zitten vertegenwoordigers van werkgevers, deelnemers en pensioengerechtigden. Er is geen opgelegde regel voor het aantal vertegenwoordigers. Er is dus keuzevrijheid.
Voor de zekerheid benadrukte het kabinet dat de werkgever (met haar werknemers) ervoor kan kiezen om de uitvoeringsovereenkomst tussentijds te beëindigen. Ten minste als het APF de kwaliteit van de dienstverlening en de uitvoeringskosten die het APF daarvoor in rekening brengt gedurende lagere termijn niet naar verwachting zijn.

Deskundig advies

Het is van belang dat een werkgever een goed en deskundig advies krijgt over hoe de pensioenregeling er uit ziet en bij welke pensioenuitvoerder een pensioenregeling wordt ondergebracht. De deskundigheidseisen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) gelden al ten aanzien van pensioenregelingen ondergebracht bij verzekeraars en PPI’s. Maar het is van belang dat deze deskundigheidseisen ook van toepassing zijn bij het advies voor een pensioenregeling ondergebracht bij een APF. Dit is echter nog niet opgenomen in het voorstel.

Verwachte inwerkingtreding

Zoals eerder aangegeven richt het kabinet zich met het APF vooral op de consolidatie van kleine of financieel zwakkere pensioenfondsen. Het APF is dan ook een goed alternatief voor pensioenfondsen die van plan zijn te liquideren. Daarom is het belangrijk dat een snelle inwerkingtreding van de Wet Algemeen Pensioenfonds mogelijk wordt gemaakt. Vooralsnog is de verwachte inwerkingtreding 1 januari 2015. Voor pensioenfondsen die in 2014 zullen liquideren komt het alternatief van een APF wellicht te laat.

Conclusie

De introductie van het APF zal nog wel eens voor een verschuiving in pensioenland kunnen zorgen. Het APF heeft als pensioenuitvoerder veel voordelen. Het begeeft zich op de vrije werkgeversmarkt, maar behoudt wel de sociale en solidaire aspecten van een pensioenfonds binnen de door werkgevers en werknemers gecreëerde compartimenten.
Ook voor werkgevers en deelnemers is een APF interessant zoals een goede prijs- en kwaliteitsverhouding voor de uitvoering van de pensioenregeling. Maar het is absoluut van belang om met het APF goede afspraken te maken, want bij meerdere partijen kunnen belangenconflicten spelen. Bovendien kan een APF niet te allen tijde worden verplicht garanties te geven voor de ondergebrachte pensioenaanspraken. Deze pensioenen kunnen immers in bepaalde omstandigheden worden ‘gekort’. 

1. Kamerstukken II 2005-2006, nr. 24.
2. Artikel 118 PW.
3. Artikel 131 PW.
4. Artikel 131 PW.
5. Artikel 140 lid 1 PW.