Vraag en antwoord over surplus bij beschikbarepremieregelingen

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) van de Belastingdienst heeft een nieuw vraag en antwoord gepubliceerd. Het gaat om regelingen met een premieovereenkomst gericht op een fiscaal aanvaardbaar maximaal middelloonpensioen en regelingen met een premieovereenkomst op basis van ten hoogste de kostprijs van een fiscaal aanvaardbaar nominaal middelloonpensioen. Dit zijn goedgekeurde (‘aangewezen’) regelingen. De voorwaarden voor de goedkeuring zijn opgenomen in bijlage IV en V van het besluit over beschikbarpremieregelingen van 23 november 2017, nr. 2017-187605. Voor de goedkeuring geldt onder meer als voorwaarde dat in de pensioenregeling moet zijn bepaald dat het pensioen (inclusief de toegekende indexatie) zowel per jaar als in totaal niet uitgaat boven een middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964. Eigenlijk moet de toets op deze grens jaarlijks plaatsvinden. De verzekeraar mag er ook voor kiezen om de toets toe te passen op het moment waarop de in de regeling opgebouwde waarde het regime van bijlage IV of V van het besluit geheel of gedeeltelijk verlaat. De toets moet uiterlijk op de pensioeningangsdatum plaatsvinden. In de pensioenregeling moet zijn vastgelegd wanneer de toets plaatsvindt. Als er na het vaststellen van het fiscaal maximale (geïndexeerde) pensioen nog pensioenkapitaal over is, moet dit overschot aan de verzekeraar dan wel aan de (ex-)werkgever vervallen. Vervalt het overschot aan de verzekeraar, dan kan de verzekeraar er voor kiezen om dit toe te voegen aan het pensioenkapitaal van de overige deelnemers aan de betreffende regeling.
Aan het CAP is de situatie voorgelegd waarbij in de pensioenovereenkomst is vastgelegd dat een eventueel overschot door de verzekeraar zal worden uitgekeerd aan de werkgever. Daarbij zegt de werkgever ook toe dat een door de werkgever van de verzekeraar te ontvangen overschot zal worden uitgekeerd aan de (nabestaanden van de) werknemer.
Het CAP geeft aan dat dit niet in overeenstemming is met de voorwaarden van bijlage IV of V van het besluit. Als de werkgever toezegt dat het van de verzekeraar te ontvangen overschot zal worden uitgekeerd aan de (nabestaanden van de) werknemer, is naar de mening van het CAP feitelijk sprake van het door de werkgever toekennen van extra pensioen bovenop het reeds fiscaal maximale pensioen. Ook kan sprake zijn van een fiscaal niet toelaatbare vorm van restbegunstiging. Hoe dan ook zal het pensioen hierdoor niet langer voldoen aan de fiscale voorwaarden voor pensioen. Gevolg is dat de waarde van de pensioenaanspraak (op grond van artikel 19b Wet op de loonbelasting 1964) direct volledig in de belastingheffing wordt betrokken. Bovendien zal revisierente in rekening worden gebracht bij de (nabestaanden van de) werknemer.
(www.belastingdienstpensioensite.nl, Vraag & Antwoord 18-005 d.d. 240518)

Noot:

Het vraag en antwoord van het CAP is in lijn met hetgeen het CAP al geruime tijd uitdraagt. Voor de rechtszekerheid (en gelijkheid in de markt) is het goed dat het CAP dit standpunt heeft vastgelegd in een vraag en antwoord.
De nabestaanden van de (ex-)werknemer mogen geen aanspraak hebben op een (rest)uitkering bij een beschikbarepremieregeling gebaseerd op bijlage IV (fiscaal aanvaardbaar maximaal middelloonpensioen) of bijlage V (kostprijs van een fiscaal aanvaardbaar nominaal middelloonpensioen). Dat betekent niet dat de nabestaanden (een deel van) het overschot niet uitgekeerd mogen krijgen van de werkgever van de (ex-) werknemer, maar niet onder de noemer ‘pensioen’. Er mag eenvoudigweg geen aanspraak op bestaan. Kortom: het mag niet worden toegezegd en vastgelegd. Indien de werkgever dit wel doet, dan kan dat dus leiden tot een onzuivere pensioenaanspraak met alle fiscale gevolgen van dien.

(juni 2018)