Belastingplichtige heeft in 1985 een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten met einddatum 31 december 2005. Op de einddatum moet belastingplichtige voor het verzekerd kapitaal lijfrente-uitkeringen aankopen. De belastingplichtige voert de lijfrenteclausule echter niet binnen een redelijke termijn uit. Op 13 november 2006 wordt de Belastingdienst met een renseignement geïnformeerd dat belastingplichtige nog geen nieuwe lijfrente heeft afgesloten. De belastinginspecteur rekent de waarde van de verzekering tot het belastbaar inkomen van 2006. Belastingplichtige is het hier niet mee eens. Hij vindt dat de heffing in het jaar van feitelijke uitbetaling moet plaatsvinden. Omdat hij het bedrag in 2012 heeft ontvangen, vindt hij dat dit in 2012 moet worden belast.
Hof Amsterdam stelt de inspecteur in het gelijk. Het Hof oordeelt dat de heffing moet plaatsvinden in het jaar waarin de redelijke termijn afloopt. In deze situatie was de redelijke termijn in ieder geval op 31 december 2006 verstreken. Belastingplichtige is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak bij de Hoge Raad. Zonder succes. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof. De overwegingen van het Hof zijn juist en geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
(Hoge Raad, 28 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3285)
Gratis nieuwsbrief
Abonneer u gratis op de digitale nieuwsbrief met de aankondingen van onze nieuwe artikelen.