Op 20 januari 2014 heeft het kabinet de wijzigingsvoorstellen voor het wetsvoorstel Witteveen 2015 1) ingediend bij de Tweede Kamer. Het betreft wijzigingsvoorstellen voor het wetsvoorstel met nummer 33610 (Witteveen 2015) en de aankondiging van het kabinet om het wetsvoorstel met nummer 33672 (pensioenaanvullingsregelingen) in te trekken. 2)
Er is sprake van een zogenaamde novelle. Het wetsvoorstel Witteveen 2015 is in 2013 gestrand in de Eerste Kamer en is daarna aangehouden. Er zijn sindsdien afspraken gemaakt met een aantal oppositiepartijen om het wetsvoorstel in tweede instantie door de Eerste Kamer te kunnen krijgen. 3) De wijzigingen van het wetsvoorstel op grond van het oppositieakkoord van 18 december 2013 zijn verwerkt in de novelle. Een deel van de gemaakte afspraken is niet terug te vinden in de novelle, maar wordt uitgewerkt in andere wetsvoorstellen die nog voor 2014 op stapel staan, of zal worden verwerkt in lagere regelgeving.
De beoogde datum van inwerkingtreding van het oorspronkelijke wetsvoorstel Witteveen 2015 was 1 januari 2015, de novelle laat de ingangsdatum ongewijzigd. De novelle is op 6 maart jl. aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetgevingsproces is derhalve nog niet afgerond.
Hoofdlijnen novelle
De hoofdlijnen van de novelle 4) zijn de volgende:
- De fiscale maxima voor het jaarlijkse opbouwpercentage worden verlaagd. Voor middelloonregelingen gaat het maximum voor de opbouw van ouderdomspensioen van 2,15% naar 1,875%. In het wetsvoorstel was een verlaging naar 1,75% voorzien. De oorspronkelijk voorgestelde aftopping van de pensioengrondslag blijft ongewijzigd. Er wordt een maximaal pensioengevend loon van € 100.000 geïntroduceerd.
- Om te bevorderen dat de verlaging van het ambitieniveau leidt tot een daadwerkelijke verlaging van de pensioenpremies, worden negen waarborgen geïntroduceerd. DNB heeft een belangrijke rol in het toezicht op de naleving en uitvoering van deze waarborgen.
- Ter compensatie voor het wegvallen van de pensioenopbouw boven € 100.000 wordt de zogenaamde nettolijfrente geïntroduceerd (zie Witteveen 2015: nettolijfrente).
Overige afspraken coalitieakkoord
De volgende afspraken met de coalitie zijn niet opgenomen in de novelle:
- In het kader van de versterking van de positie van zzp’ers zal een wetsvoorstel voor een pensioenregeling voor zzp’ers worden ingediend.
- Het wordt mogelijk om het werknemersdeel van pensioenpremies voor de aflossing van de eigen woning aan te wenden.
- In 2014 zal het kabinet een brede dialoog starten over de lange termijn toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel.
Budgettaire afspraken
De uitvoering van het pensioenakkoord heeft een zeer groot budgettair belang. Door de beoogde beperking van de aftrek van pensioenpremies beoogt het kabinet vanaf 2015 een budgettaire besparing van 2,9 miljard euro per jaar te kunnen inboeken.
De verlaging van het maximale opbouwpercentage voor fiscale doeleinden is minder ingrijpend dan oorspronkelijk voorzien. Dit kost de schatkist naar schatting ruim 0,4 miljard euro. Ter dekking van de budgettaire opbrengstderving door de nieuwe voorstellen zijn de volgende maatregelen afgesproken met de oppositie:
- De koepelvrijstelling voor pensioenuitvoering in de btw zal worden afgeschaft.
- De leeftijdsgrens voor de mobiliteitsbonus voor uitkeringsgerechtigden wordt verhoogd van 50 jaar naar 56 jaar.
- Een flexibeler inzet van derde pijler pensioen bij arbeidsongeschiktheid.
- Vermindering van de lastenverlichting die was afgesproken voor het bedrijfsleven.
Deze maatregelen zijn niet opgenomen in de novelle.
Voor de realisatie van de budgettaire doelstelling is het van belang dat niet alleen het ambitieniveau verlaagd wordt, maar ook het premieniveau voldoende zal dalen. Hiervoor worden de negen premiewaarborgen geïntroduceerd in de novelle, die hierna zullen worden besproken.
Er is tijdens de parlementaire behandeling aandacht gevraagd voor het feit dat het effect van de versobering van het Witteveenkader mogelijk grotendeels weer teniet wordt gedaan door de verzwaring van de grondslagen volgens het nog in te dienen Wetsvoorstel FTK. Bij de mondelinge behandeling van de novelle noemde Kamerlid Omtzigt de raming van de opbrengst van de novelle om deze reden “volstrekt fake”. Volgens Omtzigt is het FTK bepalend voor de raming, want daaruit blijkt hoeveel premie er moet worden betaald voor het toegezegde pensioen.
Aanpassing Witteveenkader: verlaging fiscale maxima
Wet VAP
Met ingang van 1 januari 2014 zijn de fiscale maxima van het zogenaamde Witteveenkader verlaagd op grond van de Wet VAP. 5) Het maximum opbouwpercentage voor ouderdomspensioen op basis van middelloon werd per 1 januari 2014 verlaagd van 2,25% naar 2,15%, de fiscale spilleeftijd werd per 1 januari 2014 verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar, de fiscale spilleeftijd wordt vanaf 1 januari 2015 voor aanvullend pensioen telkenjare berekend op basis van de ontwikkeling van de levensverwachting.
Voor eindloonregelingen en voor beschikbare premieregelingen golden vergelijkbare verlagingen. Ook de fiscale maxima voor het partnerpensioen en voor het wezenpensioen zijn met ingang van 1 januari 2014 verlaagd.
Witteveen 2015
Volgens het wetsvoorstel Witteveen 2015 zal het fiscale maximum voor de opbouw van pensioenregelingen met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend worden verlaagd. Het maximum voor middelloon wordt verlaagd van 2,15% naar 1,875%, er is geen verdere ingreep in de fiscale spilleeftijd voorzien.
Een zelfde verlaging gaat gelden voor eindloon- en voor beschikbare premieregelingen, ook de opbouwpercentages voor partner- en wezenpensioen zullen worden verlaagd.
Het pensioengevend loon voor aanvullend pensioen wordt gemaximeerd op € 100.000. Dit maximum wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de contractloonontwikkelingsfactor, voor het eerst in 2016. 6) De aftopping op € 100.000 gaat niet gelden voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
In onderstaande tabel worden de gevolgen van de toegepaste en van de voorgenomen verlaging van de fiscale maxima schematisch weergegeven:
Teneinde een duidelijker beeld te krijgen van de verlaging van het ambitieniveau, wordt hierna een vergelijking gemaakt tussen de maximale opbouwpercentages voor opbouw van ouderdomspensioen in een middelloonregeling, uitgaande van eenzelfde spilleeftijd, te weten 65 jaar.
2013: 2,25%
2014: 1,84%
2015: 1,6%
Uit het overzicht blijkt dat het ambitieniveau in 2 jaar tijd wordt verminderd met 28,9%! 7)
De collectief toepasbare staffels voor beschikbare premieregelingen zijn gebaseerd op het fiscaal maximaal toegestane ambitieniveau voor middelloon. De staffels voor deze regelingen zullen eveneens worden aangepast en in de loop van het jaar worden gepubliceerd door het Ministerie van Financiën.
Het overgangsregime voor bruto staffels eindigt per 31 december 2014. Met ingang van 1 januari 2015 zal derhalve in alle gevallen de premiestaffel moeten worden gebaseerd op een netto-staffel, eventueel te verhogen met opslagen op basis van de betreffende contractstarieven.
In de derde pijler worden de fiscaal maximale premiekaders eveneens verlaagd. Voor de lijfrente geldt er momenteel al een maximum pensioengrondslag. Deze wordt fors verlaagd naar € 100.000 (jaarlijks te indexeren).
Voor de lijfrente gelden de maxima zoals weergegeven in de volgende tabel:
Zoals hiervoor aangegeven, is geen wettelijke ingreep ten aanzien van de fiscale spilleeftijd voorzien. Op basis van de Wet VAP wordt echter met ingang van 1 januari 2015 de spilleeftijd jaarlijks opnieuw berekend aan de hand van een wettelijk vastgelegde formule.
Indien de levensverwachting in voldoende mate toeneemt, wordt de fiscale spilleeftijd verhoogd van 67 jaar naar bijvoorbeeld 68 jaar. Hoewel dit nog niet officieel bekend is gemaakt, is het momenteel niet de verwachting dat de spilleeftijd zal worden verhoogd.
De verlaging van de fiscaal maximale opbouw volgens de novelle is minder ingrijpend dan voorzien in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Dit is een concessie die het kabinet heeft moeten doen om de medewerking van de drie oppositiepartijen te krijgen. In plaats van een verlaging naar 1,75% is nu een verlaging naar 1,875% afgesproken. De oppositie vond de oorspronkelijke verlaging veel te rigoureus. Een verlaging naar 2,0% werd voldoende geacht. Uiteindelijk is door zowel het kabinet als door de oppositie water bij de wijn gedaan en is men precies in het midden uitgekomen.
Omvangrijke wijzigingsoperatie
Ook in afgezwakte vorm heeft de fiscale ingreep ingrijpende consequenties voor de pensioensector. De Wet VAP leidde er toe dat slechts een deel van de bestaande pensioenregelingen aangepast hoefde te worden. Een niet onbelangrijk deel van de collectieve regelingen paste nog net binnen het Witteveenkader zoals dat per 1 januari 2014 gold.
Het gevolg was wél dat nagenoeg alle collectieve pensioenregelingen per 1 januari 2014 (nagenoeg) fiscaal maximaal waren. De nieuwe forse verlaging van de fiscale begrenzingen per 1 januari 2015 zal er daarom toe leiden dat bijna alle collectieve regelingen vóór 1 januari 2015 zullen moeten worden aangepast.
De politieke commotie omtrent het wetsvoorstel heeft inmiddels voor een flinke vertraging van het wetgevingsproces gezorgd. Het gevolg hiervan is dat er zelfs bij een snel vervolg van de parlementaire behandeling er nog minder dan een jaar resteert voor sociale partners en uitvoerders om te onderhandelen over een aanpassing van de pensioenovereenkomst, een wijziging van de uitvoeringsovereenkomst en de implementatie van de gemaakte afspraken.
In voorkomende gevallen zullen werknemers ook nog dienen in te stemmen met de versobering van een belangrijke arbeidsvoorwaarde. Tenslotte zal ook nog zorgvuldige communicatie over het wijzigingstraject dienen plaats te vinden.
Daarnaast zal ook het nieuwe FTK mogelijk per 1 januari 2015 van kracht worden. Ook dat aspect zal in het wijzigingstraject eventueel moeten worden meegenomen, maar concrete regels zijn nog niet bekend, laat staan dat deze al wet zijn.
Er is door de betrokken partijen terechte zorg geuit over de korte termijn die resteert om een van de meest omvangrijke wijzigingsoperaties die de pensioensector tot op heden heeft gekend, te realiseren. Het kabinet heeft zich echter tot nu toe niet ontvankelijk getoond voor deze bezwaren. Het is ook niet waarschijnlijk dat dit zal gebeuren.
Traject met de Belastingdienst
De budgettaire gedrevenheid van de fiscale ingreep levert nauwelijks manoeuvreerruimte op voor aanpassingen van de inhoud van de voorstellen. Er is evenmin ruimte voor uitstel van de plannen met een of twee jaar. Indien echter de aanpassing te laat tot stand komt, is het fiscale risico voor de betrokken partijen. De regeling wordt dan per 1 januari 2015 fiscaal onzuiver, met als gevolg dat de gehele waarde van de aanspraak tot het loon wordt gerekend, tenzij tijdig een verzoek om splitsing wordt ingediend. 8)
De heer Omtzigt van het CDA heeft een motie ingediend 9) die inhield dat de aanpassingstermijn werd verlengd tot 31 december 2015, waarbij de aanpassing met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 wordt doorgevoerd, zodat de invoeringsdatum gelijk zou blijven.
Deze motie is echter verworpen. Het gevolg is dat, om in aanmerking te komen voor het wettelijke vooroverlegtraject met de Belastingdienst op grond van artikel 19c Wet LB, de nieuwe pensioenregeling vóór 1 januari 2015 op hoofdlijnen uitonderhandeld zal moeten zijn tussen sociale partners. Om vooraf zekerheid te krijgen over de fiscale aanvaardbaarheid van de nieuwe pensioenregeling, zal deze dan vóóraf (dus vóór 1 januari 2015) ter toetsing moeten zijn voorgelegd door de inhoudingsplichtige aan de inspecteur. Op grond van het beleid van de Belastingdienst 10) zal vóór 1 januari 2015 een verzoek als bedoeld in artikel 19c Wet LB moeten worden ingediend bij de bevoegde inspecteur, waarin de volledige weergave van de gemaakte afspraken over de nieuwe pensioenovereenkomst zijn vastgelegd.
De definitieve (voorgenomen) tekst van de pensioenregeling dient alsdan binnen zes maanden na het indienen van het verzoek te worden nagezonden. Het gevolg is dat naar verwachting meer dan 90% van de 40.000 pensioenregelingen op deze wijze ter beoordeling aan de inspecteur zouden moeten worden voorgelegd. Dit lijkt voor alle betrokkenen geen aanlokkelijk perspectief. Het is derhalve niet uit te sluiten dat er last minute toch nog een versoepeling komt voor de fiscale toetsing, in lijn met de motie van de heer Omtzigt.
Staatssecretaris Wiebes heeft tijdens de parlementaire behandeling gesteld dat de motie van de heer Omtzigt wat hem betreft overbodig was. Als de concept-regelingen tijdig worden voorgelegd, zou men geheel 2015 hebben om met terugwerkende kracht de regeling aan te passen. De zesmaandentermijn zou op basis van deze toezegging worden verhoogd naar een termijn van twaalf maanden. Deze toezegging geeft echter geen oplossing voor de situatie dat partijen géén afspraak op hoofdlijnen hebben op 1 januari 2015.
Er is nog steeds behoefte aan een regeling voor het geval sociale partners er op 1 januari 2015 nog niet uit zijn met elkaar. Het is dan niet mogelijk om vóór 1 januari 2015 de inspecteur te informeren over de hoofdlijnen van de nieuwe regeling. Als partijen tegenover de inspecteur vóór 1 januari 2015 aannemelijk kunnen maken dat het overleg tijdig is gestart met oprechte bedoelingen om tijdig afspraken te maken, zou men zonder fiscale sancties in de gelegenheid moeten worden gesteld om de onderhandelingen in de loop van 2015 af te ronden.
Op grond van het wetsvoorstel Witteveen 2015 zoals dit in 2013 is ingediend, wordt fiscaal bovenmatig pensioen vanaf 1 januari 2015 afkoopbaar. Hiertoe wordt artikel 69 Pensioenwet aangepast. Op deze manier wordt het ook mogelijk om door te gaan met de bestaande regeling. Deze wordt dan mogelijk fiscaal bovenmatig. Als tijdig een verzoek om splitsing wordt ingediend bij de inspecteur, wordt vanaf 1 januari 2015 alleen de premie voor het bovenmatig deel belast. Op verzoek van werknemers die dit niet wenselijk achten, kan het bovenmatige deel dan jaarlijks worden afgekocht. Deelname aan een fiscaal bovenmatige regeling kan niet verplicht worden gesteld. De regeling biedt mogelijk nog enig soelaas als sociale partners niet in staat blijken om overeenstemming te bereiken over een nieuwe pensioenregeling. Het lijkt niet aannemelijk dat partijen hier zonder dringende noodzaak toe zullen besluiten.
Negen waarborgen premieverlaging
Het gevolg van de verlaging van de fiscale maxima dient te zijn dat de pensioenpremies zoveel mogelijk worden verlaagd. De beoogde budgettaire doelstelling wordt namelijk alleen bereikt als de verlaging van de pensioenpremies daadwerkelijk wordt bereikt.
In het pensioenakkoord dat met de drie oppositiepartijen is gesloten, zijn negen maatregelen afgesproken die beogen te waarborgen dat de gewenste premieverlaging in voldoende mate wordt bereikt.
De voorgestelde premiewaarborgen zijn:
1. Premiefondsen worden verplicht transparant te zijn over de premie-opbouw, onder andere in de jaarrekening.
2. Pensioenfondsen worden verplicht om de premie-opbouw voorafgaand aan de vaststelling voor advies voor te leggen aan het verantwoordingsorgaan.
3. DNB krijgt de mogelijkheid om een generatie-evenwichtstoets uit te voeren.
4. De administratieve toets voor het niet-naleven van de waarborgen wordt verhoogd van categorie 1 (maximaal € 10.000) naar categorie 2 (maximaal € 1 miljoen).
5. Fondsen mogen alleen toekomstbestendig indexeren.
6. DNB zal in de tweede helft van 2014 sectorbreed onderzoeken of er voldoende evenwicht tussen generaties is bij het vaststellen van de premie voor 2015.
7. Pensioenfondsen zullen hun beheerskosten inzichtelijk en uniform openbaar moeten maken.
8. Communicatie zal met betrekking tot de generatie-aspecten voldoende evenwichtig moeten zijn.
9. De overheid heeft zelf haar verantwoordelijkheid genomen en met betrekking tot de ABP-regeling een premieverlaging van 3,8 % bewerkstelligd.
Volgens het kabinet zou uit de CPB-notitie “Generatie-effecten versobering pensioenopbouw” 11) blijken dat de generatie-effecten van de beoogde beperking van de pensioenopbouw verwaarloosbaar zijn als dit gepaard gaat met een actuarieel neutrale verlaging van de pensioenpremies. Het generatie-effect van de premiedaling compenseert in dat geval het effect van de latere lagere pensioenen. 12)
De daling van de opbouw is niet generatieneutraal als de premies niet of minder dan actuarieel worden verlaagd, aldus de regering. Dit effect is nog sterker als het premiesurplus zou worden aangewend voor indexatie van bestaande aanspraken en rechten. 13)
Een daling van de pensioenpremie is volgens het kabinet goed voor de economie. Een lagere werknemerspremie leidt tot een verhoging van het nettoloon. Als de loonruimte gelijk blijft, leidt een verlaging van het werkgeversdeel van de premie tot een hoger bruto loon. Als er geen volledige compensatie plaatsvindt, dalen de loonkosten en wordt de concurrentiepositie van Nederland verbeterd. Als deze redenering van het kabinet wordt doorgetrokken, is het het beste als het pensioen bij wijze van spreken morgen wordt afgeschaft. De beoogde verhoging van de grondslagen voor het FTK staat haaks op hetgeen het kabinet ter verdediging van dit wetsvoorstel betoogt.
Het kabinet heeft gekozen voor aan een minder ingrijpend pakket waarborgen, zoals dit nu ook in het pensioenakkoord met de oppositie is vastgelegd. De “hardste” sanctie is dat DNB maximaal een boete van € 1 miljoen kan opleggen als er een onevenwichtige premiestelling wordt geconstateerd. Uit de parlementaire behandeling blijkt echter dat de generatietoets, die door DNB ontwikkeld is, inhoudelijk weinig concreet is.
Tijdens het rondetafelgesprek dat op 14 februari 2014 is georganiseerd door de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Sociale Zaken gaf de heer Sleijpen van DNB aan 14) dat de generatie-evenwichtstoets gegoten zal worden in de vorm van een vragenformulier. Het pensioenfonds wordt gevraagd of de juiste procedure is gevolgd met betrekking tot de premievaststelling. Tevens wordt gevraagd hoe de premie is opgebouwd. Tenslotte wordt gevraagd aan het pensioenfonds om de evenwichtigheid van het genomen premiebesluit kwalitatief te onderbouwen. DNB gaat hierbij uit van een open norm, een rekenmodel of een andere kwantitatieve toets lijkt er dus niet te komen.
In zijn advies heeft de Raad van State er op aangedrongen dat er duidelijkheid wordt geboden over de concrete maatstaven die DNB bij haar toets toepast. Vooralsnog is er geen nadere invulling gegeven aan de open norm. Het lijkt er op dat dit ook niet gaat gebeuren, noch kwalitatief, noch kwantitatief. Het risico bestaat dat de toetsing ontaardt in een welles-nietes spel.
Implementatie premiewaarborgen
DNB had gevraagd om aanvullende governance maatregelen om de generatietoets goed te kunnen uitvoeren. 15) Deze maatregelen zijn overgenomen door de wetgever.
De verplichtingen om de premieopbouw voor advies voor te leggen aan het verantwoordingsorgaan 16) en om deze te vermelden in de jaarrekening, worden met de novelle geregeld. 17)
De verhoging van de bestuurlijke boete tot € 1 miljoen bij overtreding van de generatie-evenwichtstoets wordt in lagere wetgeving geregeld. De overige premiewaarborgen worden in nog in te dienen wetsvoorstellen geregeld. 18)
Voor wat de introductie van de verplichting tot meer kostentransparantie wordt aangesloten bij de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. 19)
Aanscherpen voorwaarden voor toekennen indexatie
Als onderdeel van de premiewaarborgen wordt een aanscherping van de voorwaarden van toekenning van (inhaal)indexatie geregeld.
De voorwaarden zullen worden opgenomen in het in te dienen wetsvoorstel Wet herziening FTK. In het Voorontwerp van Wet 20) zijn de voorwaarden voor toekomstbestendig indexeren al opgenomen. Voor toekenning van (inhaal)indexatie zal worden vereist dat indexatie alleen mag worden toegekend als het pensioenfonds over voldoende vermogen beschikt om naar verwachting ook in de toekomst de indexatieambitie te kunnen realiseren.
Conclusies
De novelle Witteveen 2015 is in een aantal opzichten een stap in de goede richting in vergelijking met het wetsvoorstel dat in 2015 werd afgeschoten door de Eerste Kamer. Door het akkoord dat op 18 december 2013 werd gesloten met D’66, Christenunie en SGP is er aanleiding om te veronderstellen dat het wetsvoorstel het nu wél zal gaan redden in de Eerste Kamer.
De scherpste kantjes zijn van het wetsvoorstel afgeslepen, maar een verlaging van het fiscale Witteveenkader met bijna 30% in twee jaar tijd blijft een zeer forse ingreep. Met name de jongere generaties zullen de gevolgen hiervan gaan merken. De fiscale wetgeving bevat bovendien een mechanisme waardoor de fiscale spilleeftijd verder omhoog gaat als de levensverwachting verder toeneemt.
De novelle bevat negen waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat de pensioenpremies inderdaad in voldoende mate zal gaan dalen. Vervolgens wordt er op korte termijn een wijziging van het FTK verwacht, die naar het zich laat aanzien zal leiden tot een forse premieverhoging. Dit wetsvoorstel staat, als het gaat om de premiestelling, haaks op het wetsvoorstel Witteveen 2015.
De generatie-evenwichtstoets blijft door het ontbreken van een concrete uitwerking, inhoudelijk nog volstrekt onduidelijk. Last-but-not-least blijft de pensioensector met de gebakken peren zitten. Hoe snel het wetsvoorstel, de novelle Witteveen 2015 en de herziening van het FTK in de komende maanden nog door het parlement ook zullen worden aangenomen: er resteert nog maar heel weinig tijd om een en ander op een verantwoorde wijze te kunnen overzien en aan te passen. De belangen van de betrokken partijen lopen bovendien dermate uiteen dat het wijzigingstraject vaak geen bed of roses zal zijn.
1) TK 2013-2014, nr. 33847, Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014.
2) Wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33610) en Wetsvoorstel Wet pensioenaanvullingsregelingen (33672).
3) Vgl. de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer, TK 32043, nr. 188.
4) TK 2013-2014, nr. 33847, Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014.
5) Wet Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, Stbl. 2012, 328
6) Artikel 18 ga (nieuw) Wet LB.
7) Vgl. het artikel “Onze pensioenopbouw in de toekomst”, mr. P.J.W. Harts, TPV 2013 / nr. 5, blz. 6-11.
8) 18 lid 3 Wet LB.
9) TK 33847, nr. 19.
10) Pensioensite Belastingdienst Vraag & Antwoord 08-080 d.d. 11.02.09.
11) Bijlage bij Kamerstukken II 2012/2013, 33610, nr. 3.
12) TK 33847, nr. 3, blz. 2.
13) TK 33847, nr. 3, blz. 2
14) TK 33847, nr. 9, blz. 7.
15) Brief DNB 17 december 2013, Bijlage bij Kamerstuk 33610, nr ek-I
16) In het onafhankelijke bestuursmodel: het belanghebbendenorgaan.
17) Artikelen 115a, 115c en 125a, 130a en 145 Pensioenwet en artikel 110e , 125a en 140 Wet Verplichte beroepspensioenregeling.
18) TK 33847, nr. 3, blz. 6.
19) Vgl. Rapport aanbevelingen uitvoeringskosten (2011) en Rapport nadere uitwerking kosten vermogensbeheer, herziene versie (2013)
20) Bijlage bij brief staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 12 juli 2013, TK 32043, nr. 169