FA Nieuwsbrief november 2018

Jaargang 7 nummer 5

In deze Financieel Actief Nieuwsbrief:

Algemeen

Prinsjesdag 2018: een (beknopte) update | Artikel

Pensioen

CAP publiceert wederom nieuwe vragen en antwoorden | Kort bericht

Kapitaalverzekeringen

Artikel 13 Successiewet 1956 en het gewijzigde huwelijksvermogensrecht | Artikel
Welke uitvaartkosten vallen onder een naturadekking? | Kort bericht

Eigen woning

Reactie kabinet op DNB rapportage aflossingsvrije hypotheken | Kort bericht

Wetgeving in parlement

Op de hoogte blijven van de laatste parlementaire ontwikkelingen? Kijk dan bij het Overzicht (financiële) wetgeving in parlement en recent aangenomen wetgeving.

Hoewel bij deze uitgave de uiterste zorg is nagestreefd, aanvaarden auteur(s), redacteur(en) en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten en/of onvolkomenheden.

 

Artikelen

Prinsjesdag 2018: een (beknopte) update

Mark en Kees

Voorafgaand aan Prinsjesdag 2018 ging de meeste aandacht uit naar de plannen van het kabinet Rutte III met de dividendbelasting. Die aandacht is daarna niet minder geworden. Inmiddels ligt er een drastisch aangepast wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020.  Ook hebben de eerste schermutselingen in de Tweede Kamer plaatsgevonden over de op Prinsjesdag gepresenteerde belastingplannen. Tijd dus voor een update.

Artikel 13 Successiewet 1956 en het gewijzigde huwelijksvermogensrecht

Kees Vivat

Per 1 januari 2018 is het huwelijksvermogensrecht ingrijpend gewijzigd. Voorheen was het nog zo dat als de aanstaande echtelieden niets regelden, zij automatisch in gemeenschap van goederen huwden. Met ingang van 2018 heeft dat automatisme plaatsgemaakt voor beperkte huwelijkse voorwaarden.  Vraag is in hoeverre dat gevolgen heeft voor artikel 13 van de Successiewet 1956, oftewel de zogenoemde premiesplitsing. Met premiesplitsing kan in voorkomende gevallen (veel) erfbelasting voorkomen worden. In dit artikel poog ik een antwoord te geven op de hiervoor vermelde vraag. Daarbij komen zowel huwelijken afgesloten vóór 1 januari 2018 als huwelijken gesloten vanaf die datum aan bod. Er zijn uiteraard ook veel andere consequenties verbonden aan de wijziging van het huwelijksvermogensrecht, maar die blijven in dit artikel buiten beschouwing.

Korte berichten

CAP publiceert wederom nieuwe vragen en antwoorden

Op 24 oktober heeft het Centraal Aanspreekpunt (CAP) van de Belastingdienst een tweetal nieuwe vragen en antwoorden gepubliceerd.

Vaste indexatie (V&A 18-008)
In onderdeel 2.3 van de handreiking  indexatie van pensioenen (versie 18 april 2007) staat dat de wettekst ruimte biedt ruimte voor een vaste na-indexatie. Deze moet een redelijke benadering zijn van de loon- of prijsindexatie. Op basis van een lange reeks inflatiecijfers over de jaren heen is destijds afgeleid dat een vaste indexatie niet hoger kan zijn dan 3%.
Een vaste indexatie kan alleen worden toegezegd over een reeks van jaren. Bovendien kan deze  alleen worden toegezegd voor toekomstige jaren.
“Hierbij geldt voorts nog het volgende:

  • Een vaste indexatie kan alleen dienen als maatstaf voor de bepaling van een inhaalindexatie over vroegere jaren, indien die vaste indexatie in de periode waarover inhaal plaatsvindt al in de pensioenregeling was opgenomen als (nagestreefde) indexatie (zie ook V&A 16-001);
  • Een vaste indexatie kan niet eenmalig of over enige (toekomstige) jaren worden toegezegd om een overschot, liquidatiesaldo of indexatiedepot e.d. van een pensioenfonds of pensioenpolis te verdelen.”

Een vast indexatie hoeft niet onvoorwaardelijk te zijn. Deze mag afhankelijk zijn van de beschikbare middelen. Andere voorwaarden, bijvoorbeeld een afzonderlijk besluit van de werkgever of het pensioenfondsbestuur, is fiscaal niet toegestaan.

Wettelijke gevolgen als het uiterste tijdstip voor de aankoop van een recht op pensioen- of loonstamrechtuitkeringen bij expiratie of deblokkering is verstreken (V&A 18-009)
Bij expiratie van een pensioenverzekering geldt voor de aankoop van een recht op pensioenuitkeringen een uiterst tijdstip. Onder omstandigheden kan een redelijke termijn in acht worden genomen. Op de vraag welke fiscale gevolgen de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) verbindt aan het verstrijken van het uiterste tijdstip, dan wel van de redelijke termijn, antwoordt het CAP dat artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, Wet LB in werking treedt. Dat betekent dat geen sprake meer is van een pensioen- en/of loonstamrechtregeling in de zin van de Wet LB.  De waarde van de pensioenaanspraak wordt op het tijdstip dat onmiddellijk vooraf gaat aan het verstrijken van het uiterste tijdstip, of de redelijke termijn, aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer. Als de (gewezen) werknemer is overleden, geldt dit voor de gerechtigde tot de aanspraak. Naar de mening van het CAP moet de uitvoerder van het pensioen op dat moment de verschuldigde loonheffingen inhouden en afdragen en kan de eventuele netto-uitkeringen reserveren tot deze door de gerechtigde worden opgevraagd.
(www.belastingdienstpensioensite.nl, 24 oktober 2018, V&A 18-008 en V&A 18-009)

Noot:

Twee nieuwe vragen die de wenkbrauwen op zijn minst enigszins doen fronsen.
Dit geldt met name bij de tweede vraag. In hoeverre heeft het CAP in haar antwoord rekening gehouden met de bepalingen uit Pensioenwet? En betekent dit antwoord dat pensioen - ongeacht de expiratiedatum - zonder fiscale gevolgen uitgesteld mag worden tot de AOW-datum plus vijf jaar? Daar lijkt het niet op als gekeken wordt naar het eerder gepubliceerde V&A 10-001. Dan is de in het pensioenreglement opgenomen pensioendatum (en bijbehorende expiratiedatum van de verzekering) leidend. Enkele voorbeelden ter toelichting zouden welkom zijn geweest.
Kortom: hier is het laatste woord nog niet over gezegd.
Overigens heeft V&A 18-009 ook betrekking op loonstamrechten, maar omwille van de leesbaarheid is de weergave beperkt tot pensioenaanspraken.

(november 2018)

Welke uitvaartkosten vallen onder een naturadekking?

Een man heeft een tweetal naturaverzekeringen voor zijn uitvaart afgesloten, waarvan een in 1949 en een in 1971. De verzekering uit 1949 verzekert een ‘uiterst verzorgde begrafenis’. De man komt te overlijden en zijn achterblijvende echtgenoot geeft opdracht de uitvaart van haar echtgenoot te verzorgen.
De vrouw kiest voor een sobere begrafenis die minder kost dan een gemiddelde uitvaart. Bij de uitvaart is geen gebruik gemaakt van de rouwauto en volgauto’s. Ook kiest zij voor een goedkopere kist en een crematie. Aangezien de kosten van begraven aanzienlijk hoger zijn dan cremeren, heeft dat een besparing opgeleverd. Ten tijde van het afsluiten van de verzekering was cremeren geen optie.
Na het overlijden brengt de verzekeraar zaken als opbaring, huur van het crematorium, het verwijderen van de pacemaker, het condoleanceregister en het overbrengen naar de aula in rekening. Ook kosten als het basistarief asbestemming, huur van de aula alsmede koffie en thee, worden niet vergoed.
De vrouw klaagt hierover bij het Kifid.
De verzekeraar geeft als verweer dat verzekerd zijn de op de polis genoemde leveringen en diensten.
De geschillencommissie wijst de vordering ten dele toe.  Uitgangspunt is niet dat moet worden bekeken wat door de vrouw wordt verstaan onder een uiterst verzorgde begrafenis. In de verzekeringsovereenkomst is invulling aan dit begrip gegeven door een opsomming van de verzekerde diensten. Wel voert de vrouw volgens de commissie terecht aan dat naar de bedoeling van partijen in 1949 moet worden gekeken. Zo is bedoeld om opbaren onder de dekking te laten vallen. Volgens de commissie valt daar het verwijderen van de pacemaker van de man niet onder, maar wel de - niet door de verzekeraar vergoede - opbaring en huur van het uitvaartcentrum.
Verder zijn een begrafenis en grafrechten gedekt. De commissie is het eens met de vrouw dat in 1949 een crematie niet gebruikelijk was, maar inmiddels wel. Grafrechten zijn inherent aan een begrafenis, en de kosten voor de asbestemming zijn inherent aan een crematie. Om die reden moet de post ‘Basistarief asbestemming’ onder de dienst grafrechten worden verstaan.
De verzekeraar moet de vrouw een bedrag van € 769 vergoeden (haar - resterende - vordering was € 1.714).
(Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-530, 23 augustus 2018)

Noot:

Dit is een opmerkelijke casus. De verzekeraar lijkt hier toch enige steken te hebben laten vallen. Maar ook de geschillencommissie lijkt de plank enigszins mis te slaan. Het verwijderen van een pacemaker hoort wellicht niet bij opbaren, maar is wel noodzakelijk bij een crematie. Inherent dus aan de crematie en met die argumentatie wordt de asbestemming wel onder de te vergoeden kosten geschaard.

(november 2018)

Reactie kabinet op DNB rapportage aflossingsvrije hypotheken

Het kabinet constateert dat de Nederlandse hypotheekschuld voor een groot deel bestaat uit hypotheken waarop ‘niet regulier wordt afgelost’. De laatste jaren neemt het aandeel van deze aflossingsvrije hypotheken af, maar de totale schuld blijft naar de mening van het kabinet hoog. Dit brengt risico’s met zich mee voor de consument en de kredietverstrekker als de consument de lening bij het aflopen van de hypotheek niet volledig kan terugbetalen.
Minister van Financiën Hoekstra is daarom blij met de campagne die de Nederlandse Vereniging van Banken is gestart om klanten te informeren over de mogelijke risico’s van de aflossingsvrije hypotheek en te kijken naar eventueel benodigde aanvullende acties.
In het Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) staat De Nederlandsche Bank (DNB) uitgebreid stil bij de aflossingsvrije hypotheken. DNB constateert dat de totale aflossingsvrije schuld de afgelopen jaren met gemiddeld 2 procent per jaar daalde. Zij verwacht niet dat deze toename van vrijwillige aflossingen blijvend is. Spaargeld kan maar een keer worden besteed en schenkingen hebben in dit kader vaak een eenmalig karakter.
Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat “een groot deel van de huishoudens mogelijk onvoldoende spaargeld en andere financiële bezittingen heeft om op de einddatum de hypotheek volledig af te lossen”. Dit kan gevolgen hebben voor het financiële stelsel.
Maatregelen kunnen nog worden getroffen. De verwachting is dat tussen 2035 en 2038 voor ruim 700 duizend huishoudens de aflossingsvrije hypotheek afloopt en dat bovendien hun recht op hypotheekrenteaftrek eindigt. Inspanningen moeten worden verricht door alle kredietverstrekkers, waaronder verzekeraars.
De minister stelt vast dat naar aanleiding van de crisis de volgende maatregelen zijn genomen:

  • De Loan-to Income is sinds 2013 wettelijk verankerd.
  • De Loan-to-Value is verlaagd tot 100%
  • Voor nieuwe hypotheken geldt sinds 2013 (voor hypotheekrenteaftrek) de verplichte annuïtaire aflossing .
  • De hypotheekrenteaftrek wordt sinds 2014 jaarlijks verlaagd.
  • De eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is verhoogd.

De minister is van mening dat naast deze maatregelen de sector haar verantwoordelijkheid moet nemen.
(Brief minister van Financiën, 9 oktober 2018, kenmerk 2018-0000065947)

Noot:

In de kabinetsreactie worden geen nadere maatregelen voor hypotheken aangekondigd. De verantwoordelijkheid wordt voor een deel neergelegd bij hypotheekverstrekkers en -adviseurs. Daarnaast zijn er de afgelopen periode al de nodige maatregelen getroffen zoals bijvoorbeeld de verplichte annuïtaire aflossing voor nieuwe schulden en de versobering van de hypotheekrenteaftrek (die in de Prinsjesdagvoorstellen ook nog eens versneld worden).

(november 2018)

Korte berichtenlabel

Korte berichten