mr. Theo Gommer MPLA werkzaam bij Akkermans & Partners Legal & Advice en Gommer & Partners Pensioen Avocaten
Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst, het CAP, heeft diverse vragen & antwoorden inzake gouden-handdrukstamrechten (GH) gegeven. Deze stamrechten worden behandeld door het CAP; het zijn immers ‘rechten’ verkregen vanuit een relatie werkgever-werknemer en deze worden vaak aangewend voor ‘aanvullend’ pensioen.
De basis van de GH-stamrechten ligt in artikel 11 lid 1 sub g van de Wet Loonbelasting. Het standpunt van het CAP op dit punt is vastgelegd in de handreiking ‘Gederfd of te derven loon’ van 10 januari 2012 en een aantal vragen & antwoorden.
De hoofdregel is dat alleen een stamrecht dat een vergoeding voor gederfd of te derven loon vormt mag worden toegekend zonder heffing van loonbelasting. De handreiking lijkt een heel beperkte toepassing van de stamrechtfaciliteit ‘gouden handdrukgeld’ voor te staan.
Voorts merk ik nog op dat de handreiking ook betekenis heeft voor de stamrecht-spaarrekening en de stamrecht-beleggingsrekening van artikel 11a Wet LB.
Voorbeeld
Een goed voorbeeld van de beperkte uitleg door het CAP is het feit dat alle afspraken betreffende een ontslagvergoeding, die reeds in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen – de zogenaamde golden parachute – nooit in een stamrecht omgezet kunnen worden. Dit kan volgens het CAP namelijk nooit betrekking hebben op de ‘toekomst’, nu het al – in het verleden – is afgesproken en op het moment van het ontslag vorderbaar (“inverdiend”) wordt.
Een tweede voorbeeld van de beperkte uitleg van het begrip “te derven loon” betreft pensioen. Als een werknemer een vergoeding krijgt voor bijvoorbeeld 2 jaar pensioenopbouw en deelneemt in een pensioenregeling met een zogenaamde doorsneepremie, dan mag alleen de ‘gemiste’ twee jaar doorsneepremie in het stamrecht worden ondergebracht. De koopsom voor de daadwerkelijk gemiste pensioenopbouw zal– zeker bij oudere werknemers – (aanzienlijk) hoger zijn dan ‘2 jaar de doorsneepremie’. Het meerdere mag uiteraard gewoon worden ontvangen, maar is dan direct belast.
Vraag 08-023: door de kantonrechter toegekende ontslagvergoeding
Deze mag alsnog, dus nadat de kantonrechter de hoogte heeft vastgesteld, door werkgever en werknemer als stamrecht worden vormgegeven, mits uiteraard wordt voldaan aan alle daarvoor geldende eisen.
Uitdrukkelijk wordt hierbij opgemerkt dat dit niet geldt voor een in de arbeidsovereenkomst opgenomen eenmalige uitkering bij ontslag. De door de kantonrechter toegekende ontslagvergoeding kan dan volgens het CAP tot de hoogte van de overeengekomen eenmalige uitkering niet worden uitgekeerd in de vorm van een (vrijgesteld) stamrecht.
Vraag 08-24: ontslagvergoeding ineens
Als met de werkgever een ontslagvergoeding is overeengekomen, moet bepaald worden of deze is toegezegd in de vorm van een stamrecht. Als de werknemer kan beschikken over het geld is er geen sprake van een stamrecht. Als de werkgever het geld overmaakt naar een verzekeraar of bank dan kan dit een feit zijn waaruit wordt afgeleid dat het de bedoeling van partijen was om een stamrecht toe te kennen. Ook hier herhaalt het CAP uiteraard weer haar standpunt dat reeds in het arbeidscontract overeengekomen ontslagvergoedingen nooit een stamrecht kunnen opleveren.
Vraag 08-033: omzetting stamrecht
Een bedongen stamrecht – ook ingegane – mogen altijd worden omgezet in een ander – uitgesteld – stamrecht, mits dit nieuwe stamrecht weer voldoet aan artikel 11 lid 1 sub g.
De duur, de omvang van de termijnen of de begunstiging, alsmede de verzekeraar kunnen veranderd worden. Wel moet bijvoorbeeld bij de omzetting ná 65 jaar, het 2e stamrecht ook direct ingaan. Immers de uitkeringen uit een stamrecht mogen niet later dan op 65 jaar ingaan.
Een levenlange uitkering mag door een gerechtigde van bijvoorbeeld 70 jaar worden omgezet in een tijdelijke uitkering van 5 jaar. Opgemerkt dient wel te worden dat dit de fiscale spelregels betreft. Of de uitvoerende verzekeraar, gezien de overeengekomen voorwaarden in de overeenkomst, mee wil werken is een andere vraag.
Vraag 10-002: termijnen
De gebruikelijke termijn voor de aanwending van het geld voor een stamrecht bedraagt 6 maanden. Zolang de (ex-)werkgever het geld ‘onder zich houdt’ speelt deze termijn niet. Als de (ex-)werkgever het geld op een geblokkeerde rekening stort, moet binnen 6 maanden het bedrag worden aangewend voor een stamrecht. Mocht dat niet haalbaar zijn, dan dient de belastingplichtige aannemelijk te maken dat de ‘redelijke termijn’ nog niet is verstreken. Een reden kan zijn ziekte, verblijf in het buitenland of anderszins.
Als de (ex-)werkgever tegen de uitdrukkelijke wil van de belastingplichtige het bedrag toch op diens bankrekening stort dan moet de belastingplichtige aantonen dat hij aan zijn (ex-)werkgever kenbaar heeft gemaakt dat hij dit niet wenste én eveneens binnen 6 maanden initiatieven ontplooien om een stamrecht aan te kopen. Zie hiervoor het besluit van 9 september 2010, onderdeel 9.2. De daargenoemde termijn van 3 maanden is nu verlengd naar 6 maanden.
Vraag 10-005: variabilisering
In tegenstelling tot een lijfrente (op grond van de Wet IB), hoeft een stamrecht niet vast en gelijkmatig te zijn. De variabilisering is derhalve in principe onbeperkt. Het antwoord luidt dan ook dat een bandbreedte van 1 : 10 zonder discussie is toegestaan. Een hogere mate van variabilisering moet per situatie worden beoordeeld. De mate van variabilisering moet bij het ingaan van de termijnen zijn vastgesteld.