Een man en een vrouw hebben in 2008 voor hun woning een hypothecaire geldlening afgesloten van € 662.000. Het is een product waarbij via sparen (Spaarrekening Eigen Woning, SEW) of beleggen (Beleggingsrekening Eigen Woning, BEW) een kapitaal kan worden ‘gespaard’ voor de (gedeeltelijke) aflossing van de schuld op de einddatum. De vrouw is werkzaam bij de bank waarbij de lening is afgesloten.
De rente voor de SEW is gelijk aan de te betalen hypotheekrente. De hypotheekrente - van 5,1% - is voor 30 jaar vastgezet.
Bij aanvang hebben de man en de vrouw gekozen voor beleggen met een zeer offensief ‘aanvangsdoelrisicoprofiel’. Op 7 februari 2012 vindt een adviesgesprek plaats. Daarin is geadviseerd om de premie te verhogen zodat de volledige fiscale vrijstelling zou worden benut. Dit advies is door de man en de vrouw niet opgevolgd. Op 13 november 2012 vindt opnieuw een gesprek plaats. In het klantdossier is daarover vastgelegd dat de man en de vrouw alles bij het oude willen houden. Ook op 14 december 2015 vindt een gesprek plaats. Daarin is onder meer gesproken over het herzien van de rente. In een document van de bank van dezelfde datum met de verwachte vermogensontwikkeling meldt de bank dat tot 1 april 2013 het bedrag voor de opbouwen op de spaarrekening kon worden verhoogd en daarna niet meer. Op 3 oktober 2018 kiezen de man en de vrouw ervoor om het kapitaal op te bouwen door te sparen (en dus te stoppen met beleggen).
Op 21 oktober 2018 melden zij de bank schriftelijk uitgebreid waarom zij hun inleg willen verhogen, maar dat de bank hen niet eerder heeft geïnformeerd dat dit niet meer mogelijk is. De bank wenst alleen mee te werken aan oversluiten als een boeterente van ruim € 83.000 wordt betaald. De man en de vrouw stellen daarnaast dat zij €100.000 aan rente-inkomsten mislopen op de spaarhypotheek.
Bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het KIFID vorderen de man en de vrouw compensatie door de bank voor de geleden schade van € 100.000,- door voor het vroegtijdig openbreken van het rentecontract van de hypotheek geen boeterente in rekening te brengen.
De Geschillencommissie geeft aan dat de bank niet kan volstaan met het delen van algemene informatie via de website. Het takenpakket van de vrouw leidt er niet toe dat zij over de kennis van commerciële voorwaarden van hypothecaire geldleningen beschikt. Daarnaast hebben de man en de vrouw gemotiveerd aangegeven dat zij in 2013 de inleg hadden kunnen verhogen.
De commissie oordeelt dat op grond van artikel 4:20 lid 3 Wet op het financieel toezicht (Wft) de bank verplicht is actief informatie te verstrekken. Dit houdt in dat de bank de informatie moet ‘brengen’ naar haar klanten. Met “het enkel publiceren van de informatie op de website voldoet de Bank niet aan de eis van actieve informatieverstrekking”.
De schadevordering wordt wel afgewezen. De man en de vrouw hebben aangegeven dat als zij eerder op de hoogte waren geweest van de gevolgen van de fiscale wetswijziging zij ‘vrijwel zeker’ de inleg hadden verhoogd of ‘had het voor de hand gelegen’ dat zij daarvoor hadden gekozen. Volgens de commissie kan niet uit het dossier worden afgeleid dat zij een dergelijke stap zouden hebben gezet.
De conclusie van de commissie is dat de klacht weliswaar gegrond is, maar dat de daarop gebaseerde vordering niet kan worden toegewezen.
(Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, 8 juni 2020, nr. 2020-481)
(juli 2020)