Belastingdienst publiceert standpunt over berekenen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen bij verbetering pensioen

Aanleiding voor het standpunt is een casus waarin een belastingplichtige deelneemt in een pensioenregeling die is aangepast aan de fiscale kaders van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage. Daarnaast heeft hij een lijfrente waarbij hij de jaarruimte volledig benut. De belastingplichtige besluit in een later jaar een deel van de niet benutte pensioenruimte uit jaar t alsnog in te halen. Bij de belastingplichtige/verzekeringnemer worden de premies voor een lijfrente-aanspraak en het daarover behaalde rendement bij de  aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Vraag is hoe de in aanmerking te nemen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen worden berekend.
De Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting van de Belastingdienst geeft aan dat voor de berekening van het bedrag van de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, de in de pensioenregeling gestorte inhaalpremie moet worden herrekend met behulp van de formule van artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001. Reden is dat een leeftijdsafhankelijk oplopende premie moet worden herleid naar een gelijkblijvende premie.
De kennisgroep geeft hierbij het volgende voorbeeld[1]:

“Algemene gegevens
• De belastingplichtige is in jaar t 65 jaar.
• Het premiepercentage voor een 65-jarige bedraagt volgens de premiestaffel van artikel 38r, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) 40%.
• De pensioengrondslag in de pensioenregeling in jaar t is € 80.000.
• De premiegrondslag voor de jaarruimte in jaar t is € 80.000.
• De ingelegde premie voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum in jaar t is € 20.000.
• De maximaal in te leggen premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum in jaar t is € 32.000.

Formule
A = ((1-(X-/-Y)/X) * B) + Z

De formule is te herleiden naar: A = Y/X * B + Z
• X is het maximale bedrag dat de deelnemer mag inleggen in een pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 38r Wet LB 1964. In dit voorbeeld is dat € 32.000.
• Y is de daadwerkelijk ingelegde pensioenpremie. In dit voorbeeld is dat € 20.000.
• B is het maximale bedrag op grond van artikel 18a Wet LB 1964. In dit voorbeeld is dat 30% van € 80.000 = € 24.000.
• Z is de premie voor een nettopensioen. Deze is in dit voorbeeld niet aan de orde.

Meer informatie staat in standpunt KG:070:2024:3.

Uitwerking A
De A wordt als volgt berekend: Y/X * B = € 20.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 15.000
De pensioenaangroei is in dit geval € 15.000.

Jaarruimte
De jaarruimte moet berekend worden op basis van artikel 3.127 en artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001. De jaarruimte is ten hoogste 30% van de premiegrondslag verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken.

Jaarruimteberekening zonder inhaal pensioen
(30% * € 80.000) - € 15.000 = € 9.000

Omdat de belastingplichtige in jaar t+1 zijn pensioen verbeterd heeft met een inhaalpremie die ziet op de inhaalruimte in het jaar t is sprake van een schending zoals bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onder k, Wet IB 2001. Hij heeft in jaar t de volledige jaarruimte van € 9.000 benut.
In jaar t+1 verbetert hij zijn pensioenregeling door middel van een inhaalpremie van € 3.000 die ziet op het jaar t. Hierdoor heeft hij in jaar t te veel lijfrentepremie afgetrokken. De te veel afgetrokken lijfrentepremie wordt aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Het is niet juist om € 3.000 als te veel afgetrokken lijfrentepremie aan te merken, omdat de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken ter bepaling van de jaarruimte het gevolg is van een herleiding. Ter bepaling van deze vermindering moet de premie van € 3.000 herleid worden met behulp van de formule zoals bedoeld in 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001.

De formule van de herleiding van € 3.000 luidt:
Y/X * B = € 3.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 2.250

Als de inhaalpremie van € 3.000 in jaar t+1 als reguliere pensioenpremie in jaar t zou zijn gestort, zou de jaarruimte in jaar t € 6.750 zijn. Hieronder volgt een nadere uitwerking op basis van het eerdere voorbeeld.

Uitwerking A
De A wordt als volgt berekend: Y/X * B = € 23.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 17.250
De pensioenaangroei is in dit geval € 17.250.

Jaarruimte
(30% * € 80.000) - € 17.250 = € 6.750

Negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen
€ 9.000 - € 6.750 = € 2.250

Na het herleiden van de inhaalpremie van € 3.000 is de te imputeren premie € 2.250.”
(Kennisgroepen KG:070:2025:5 Berekenen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen bij verbetering pensioen, publicatiedatum 18 september 2025)

(oktober 2025)


 

[1] De tekst van het voorbeeld is integraal overgenomen uit het standpunt