Een man heeft van 1978 tot en met 1980 in Belgische loondienst gewerkt (niet in overheidsdienst). In die periode woonde de man met zijn echtgenote in België. Hij heeft over die periode in een zogenoemd rustpensioen opgebouwd. Zijn echtgenote heeft in die periode geen arbeid in loondienst verricht en niet een zelfstandig recht op rust- en/of overlevingspensioen opgebouwd.
Het Belgische rustpensioen voor alleenstaanden of daarmee gelijkgestelde personen is gebaseerd op de looninkomsten van de gerechtigde. Uitgangspunt is dat het pensioen voor ieder jaar dat arbeid in loondienst is verricht 1/45ste maal 60 procent van het zogenoemde geherwaardeerde bruto-jaarloon. Als de echtgenoot of de echtgenote van een gerechtigde geen of weinig inkomen geniet, wordt een ‘gezinspensioen’ uitgekeerd. Dan bedraagt het rustpensioen voor ieder jaar dat arbeid in loondienst is verricht 1/45ste maal 75 procent van het geherwaardeerde brutojaarloon.
De man heeft in 2013 vanuit België een rustpensioen van € 2.695. Het betreft een gezinspensioen. In geschil is of het rustpensioen tot het belastbare inkomen, het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen van de man moet worden gerekend.
Het hof stelt vast dat de man gedurende heel 2013 in Nederland heeft gewoond. Daarmee is hij binnenlands belastingplichtige en is hij belastingplichtig in Nederland voor zijn wereldinkomen, behoudens bepalingen van internationaal belastingrecht. Als ingezetene is hij bovendien in Nederland verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen.
Volgens het belastingverdrag tussen België en Nederland is pensioen dat wordt betaald aan een inwoner van Nederland inzake een vroegere dienstbetrekking, slechts in Nederland belastbaar. Het hof stelt tevens vast dat sprake is van een zogenoemd gezinspensioen dat in omvang afhankelijk is van de omstandigheden dat de echtgenote nog in leven is en geen inkomsten heeft. Het hof oordeelt dat geen sprake is van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Daarmee kan toerekening aan de echtgenote op grond van enige bepaling in artikel 2.17 van de Wet IB evenmin plaatsvinden.
Niet in geschil is dat op grond van de Europese verordening inzake de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing is.
“De maatstaf van heffing” is het premie-inkomen. Dat is het belastbare inkomen uit werk en woning volgens hoofdstuk 3 van de Wet IB 2001. Het Belgisch rustpensioen behoort daar ook toe.
De man wordt in het ongelijk gesteld.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 18 juli 2017, nrs. 16/00726 en 16/00728, ECLI:NL:GHARL:2017:6114)
(september 2017)