Brief staatssecretaris inzake oplossingsrichtingen pensioen in eigen beheer

Op 1 juli 2015 heeft staatssecretaris Wiebes een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met daarin een nadere uitwerking van de mogelijke oplossingsrichtingen met betrekking tot het pensioen in eigen beheer (PEB) van de DGA. Staatssecretaris Wiebes schetst hierin drie mogelijke oplossingsrichtingen, te weten:
1. De oudedagsbestemmingsreserve (OBR)
2. Oudedagssparen in eigen beheer (variant op de beschikbare premieregeling in eigen beheer)
3. Afschaffen pensioen in eigen beheer.

In de brief geeft staatssecretaris Wiebes aan een voorkeur te hebben voor oplossingsrichting 2; mede omdat in zijn visie oudedagssparen meer knelpunten zal oplossen en minder nieuwe problemen zal opleveren dan de OBR. De bovengenoemde derde richting zal wel aan bod komen in het debat met de  Tweede Kamer en wordt alleen uitgewerkt indien de Kamer hier een voorkeur voor heeft. Streefdatum voor invoering is nog steeds 1 januari 2016, maar staatssecretaris Wiebes geeft uitdrukkelijk aan dat ‘zorgvuldigheid boven snelheid gaat’ (mede gezien het mogelijke overgangsrecht).
Op hoofdlijnen komen de eerste twee bovengenoemde oplossingsrichtingen op het volgende neer:

1. OBR

De OBR zou een faciliteit in de vennootschapsbelasting moeten worden waarbij belastingvrij vermogen wordt gereserveerd voor de toekomstige aanwending voor een oudedagsvoorziening voor een DGA. In de opbouwfase zijn er geen juridisch afdwingbare rechten voor de DGA (en partner). Dat wil zeggen dat de vennootschap geen verplichting heeft ten opzichte van de DGA om de reserve om te zetten in een oudedagsvoorziening voor die DGA. Dit heeft tevens tot gevolg dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding niet van toepassing is. Jaarlijks kan een bedrag ten laste van de winst worden gereserveerd dat uiteindelijk moet worden gebruikt voor het extern (een professionele verzekeraar, bank of beheerder van een beleggingsinstelling) bedingen van een lijfrente, lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht voor de DGA of voor gelijkmatige uitkeringen in 20 jaren, vermeerderd met het aantal jaren tussen het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn en de pensioengerechtigde leeftijd, aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam. Laatstgenoemde aanwendingsmogelijkheid wordt opgenomen omdat het in één keer extern afstorten van de voor een lijfrente benodigde gelden in de praktijk als lastig kan worden ervaren, bijvoorbeeld als het geld niet liquide aanwezig is in de vennootschap of wanneer het in één keer extern afstorten leidt tot financieringsproblemen. Tijdens de uitkeringsfase wordt het saldo van de OBR in eigen beheer opgerent tegen de marktrente gebaseerd op het U-rendement. In het eerste jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt 1/20e van het beginbedrag uitgekeerd, in het tweede jaar vindt een uitkering plaats van 1/19e van het saldo (dat resteert na vermindering met de eerste uitkering en na verhoging met het bedrag van de oprenting van het restant), et cetera. Uitkeringen worden belast in box 1.

2. Oudedagssparen

Voor het oudedagssparen moet in de loonbelasting een nieuw wettelijk kader worden ontwikkeld dat naast de bestaande regelingen voor - uitsluitend bij een professionele verzekeraar op te bouwen - eindloon-, middelloon- en beschikbarepremieregelingen komt. Bij het oudedagssparen kan jaarlijks maximaal een bepaald (vast dan wel in een staffel opgenomen) percentage van het loon opzij worden gezet binnen de vennootschap. Elk jaar kan worden gekozen of een bedrag opzij wordt gezet en zo ja, hoeveel opzij wordt gezet. Inhaal in een later jaar is echter niet mogelijk. Vanaf het moment dat de opbouw is gestart, heeft de DGA (en partner) een juridisch afdwingbaar recht op het opgebouwde ‘potje’, waardoor het voor de vennootschap een verplichting (vreemd vermogen) vormt. Het oudedagssparen is echter op basis van de huidige definitie geen pensioen in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. De staatssecretaris geeft aan dat deze wet eventueel kan worden aangepast zodat het oudedagssparen wel hieronder valt. Het ‘potje’ rent jaarlijks op met de marktrente gebaseerd op het U-rendement. Net als bij de OBR moet dit potje uiteindelijk worden gebruikt voor het extern bedingen van een lijfrente (inclusief lijfrentespaarrekening en lijfrentebeleggingsrecht) voor de DGA of voor gelijkmatige uitkeringen gedurende 20 jaren aan de DGA vanuit het eigenbeheerlichaam. Bij overlijden van de DGA tijdens de uitkeringsfase worden de uitkeringen vanuit het eigenbeheerlichaam voortgezet volgens hetzelfde schema als gedurende het leven van de DGA, maar worden de uitkeringen gedaan aan de partner en de kinderen van de DGA. Indien de DGA geen partner of kinderen heeft, worden de uitkeringen gedaan aan de erfgenamen/natuurlijke personen.

Overgangsrecht

Bij zowel de OBR als ouderdagssparen zijn er kort gezegd twee keuzemogelijkheden:

  1. Omzetting in oudedagssparen of OBR
    De fiscale pensioenverplichting kan zonder het verschuldigd worden van loonheffing of vennootschapsbelasting worden omgezet in een oudedagsspaarverplichting of OBR  ter grootte van de fiscale pensioenverplichting. Dit vereist instemmen/meetekenen van de DGA en diens (ex)partner.
  2. Geen omzetting in oudedagssparen of OBR. Geen verdere opbouw van PEB, maar de bestaande pensioenverplichting wordt bevroren.

Noot:

Eindelijk is de langverwachte brief van staatsecretaris Wiebes verschenen met daarin een nadere uitwerking van de mogelijke oplossingsrichtingen voor het pensioen in eigen beheer. Met name de oplossingsrichting over oudedagssparen (een variant op de huidige beschikbare premieregeling) biedt nieuwe inzichten (en vragen) en heeft de in principe de voorkeur van de staatsecretaris (waar in een eerder stadium de voorkeur uitging naar de OBR). Ook het mogelijke overgangsrecht is interessant, omdat bij zowel de OBR als oudedagssparen de mogelijkheid wordt geboden om tegen de fiscale waarde van de (huidige) pensioenverplichting om te zetten in een OBR, dan wel oudedagsspaarverplichting, wat in feite neerkomt op afzien van pensioenrechten. Dit is opmerkelijk, omdat hier onder de huidige wetgeving ongeveer de fiscale ‘doodstraf’ op staat (namelijk gecombineerd 72% heffing over de waarde in het economisch verkeer van de pensioenaanspraken). Wel is deze geboden mogelijkheid begrijpelijk om omzetting voor bestaande gevallen aantrekkelijk te maken. Voor deze omzetting is dan wel (tevens) de handtekening van de partner van de DGA benodigd.
Vraag is bijvoorbeeld wel hoe samenloop van PEB met een ((on)bepaald) deel extern verzekerd behandeld gaat worden in het kader van een mogelijke omzetting in een OBR, dan wel oudedagsspaarverplichting. De staatsecretaris geeft aan dat er een samenloopbepaling zal komen, maar wat deze exact inhoudt is nog niet bekend.
Of de streefdatum van 1 januari 2016 haalbaar is, is nog maar de vraag. Na het zomerreces dient een debat met de  Tweede Kamer te worden aangegaan over welke oplossingsrichting de voorkeur verdient en dient vervolgens nog een nadere uitwerking plaats te vinden van de gekozen richting. De staatssecretaris geeft hierbij uitdrukkelijk aan dat ‘zorgvuldigheid boven snelheid gaat’ (mede gezien het overgangsrecht). Daarnaast dient de DGA en zijn eventuele partner, alsmede de adviseur tijd te krijgen om op de nieuwe situatie te anticiperen om zo een gefundeerde keuze te kunnen maken. Welke (oplossings)richting het gaat worden en wat het tijdstip van invoering wordt, blijft dus vooralsnog afwachten.
(Bron: Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2015, kenmerk DB/2015/106 U)