Effecten aftoppingsgrens pensioengevend loon voor deeltijdwerkers

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Staatssecretaris van Financiën verzocht om de toe te passen deeltijdfactor bij de aftopping van het pensioengevend loon te laten vervallen. De staatssecretaris wijst het verzoek af. Hij vindt dat er geen adequate alternatieven zijn om te voorkomen dat iemand met meerdere deeltijddienstbetrekkingen in totaal over een hoger pensioengevend loon dan het maximum van € 101.519 (2016) pensioen kan opbouwen. Daarnaast merkt hij nog op dat het laten vervallen van de deeltijdfactor het fiscaal aantrekkelijk zou maken om een dienstbetrekking op te knippen in meerdere deeltijddienstbetrekkingen. Daarom wil hij de genoemde deeltijdfactor handhaven.
De in artikel 18ga Wet LB 1964 opgenomen begrenzing van het pensioengevend loon is bedoeld voor werknemers die zonder deze begrenzing bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 101.519 zouden hebben. Voor werknemers die in een of meerdere deeltijddienstverbanden werken, wordt het maximum overeenkomstig de deeltijdfactor evenredig verlaagd.

Voorbeeld
Een werknemer verdient € 60.000 in een dienstbetrekking met een deeltijdfactor van 0,6. De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op 0,6 * € 101.519 = € 60.911. Voor deze werknemer vindt derhalve geen aftopping van het pensioengevend loon plaats. Zou deze werknemer daarnaast nog een tweede dienstbetrekking vervullen met een deeltijdfactor van 0,4 en een beloning van € 50.000, dan geldt in die dienstbetrekking een pensioengevend loon van maximaal 0,4 * € 101.519 = € 40.608. Tezamen geldt dan een pensioengevend loon van € 101.519 en niet van € 110.000.

De verlaging als gevolg van een deeltijdfactor heeft dus alleen effect als een werknemer gerelateerd aan een voltijddienstverband meer zou verdienen dan het wettelijke maximum van € 101.519. Dit maximum is voor alle werknemers gelijk.
(Bron: Brief staatssecretaris van Financiën 12 februari 2016, nr. DB/2015/421U)

Noot:

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid is bang dat de toe te passen deeltijdfactor bij de aftopping van het pensioengevend loon tot een onredelijk verschil in behandeling tussen deeltijdwerkers en voltijdwerkers leidt. Daarom heeft zij de staatssecretaris verzocht om de toepassing van deeltijdfactor in deze gevallen te laten vervallen. Zoals hiervoor geïllustreerd in het voorbeeld, bewerkstelligt het naar rato aftoppen van het pensioengevend inkomen dat het maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor zowel deeltijdwerkers als voltijdwerkers. De staatssecretaris wijst het verzoek af, omdat geen (goede) alternatieven voorhanden zijn om te voorkomen dat iemand met meerdere deeltijddienstbetrekkingen in totaal over een hoger pensioengevend loon dan het maximum van € 101.519 pensioen kan opbouwen. Daarnaast zou afschaffing van de deeltijdfactor (ongewenste) fiscale planning in de hand kunnen werken.