Twee partners kopen samen een monumentale woonboerderij met schuur, bijgebouwen, erf, tuin en grasland. Er is sprake van diverse kadastrale percelen. Een deel (0,45 hectare) is bestempeld als erf en de rest (1,76 hectare) is ‘overige grond’. In discussie tussen de partners en de inspecteur is of de overige grond aanhorig is bij de boerderij (en te beschouwen is als tuin) of niet (en ‘cultuurgrond’ is).
De overige grond was eerder in gebruik voor verbouw van mais en voor de opslag van bieten en aardappelen. Ten tijde van de aankoop werd de grond niet gebruikt.
De inspecteur heeft ruim een jaar na de aankoop naheffingsaanslagen aangekondigd en aangegeven dat de losse schuren met ondergrond en de cultuurgrond van 1.76 hectare, niet zijn aan te merken als aanhorigheid bij de woning. Hierover is naar zijn mening het normale tarief van 6% overdrachtsbelasting verschuldigd. Vervolgens heeft de inspecteur aan de beide partners naheffingsaanslagen opgelegd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de loods en de schuur dienstbaar zijn aan de woning. Beide naheffingsaanslagen zijn daarom verminderd.
Voor Hof Arnhem/Leeuwarden is nog in geschil of overige grond kan worden aangemerkt als aanhorigheid bij de woonboerderij en de verkrijging ervan om die reden moet worden belast naar het verlaagde tarief van 2%.
Het hof oordeelt dat van een aanhorigheid sprake is als “een onroerende zaak ten tijde van de verkrijging naar objectieve maatstaven behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Niet relevant is of de verkrijger subjectief het inzicht of de bedoeling heeft dat die zaak, in casu de gronden, daaraan voldoet of zal voldoen, bijvoorbeeld door het oogmerk na de verkrijging een minicamping op de grond te gaan exploiteren of een tuin te gaan aanleggen.” De gronden behoorden ten tijde van de verkrijging niet tot het direct rond de woonboerderij gelegen erf met opstallen. Bovendien waren deze voorheen in agrarisch gebruik geweest. De inspecteur wordt op dit punt in het gelijk gesteld.
Enkele dagen vóór de zitting blijkt uit de pleitnota van de partners dat ook de waarde van de gronden in geschil is. Aangezien er geen proces-verbaal is van de zitting bij de rechtbank en geen van partijen de waarde van de gronden aannemelijk heeft gemaakt, heeft het Hof de waarde in goede justitie bepaald.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, 23 januari 2018, zaaknummers 16/01393 en 16/01394, ECLI:NL:GHARL:2018:656)
(mei 2018)