Belanghebbende is werkzaam in dienstbetrekking en bouwt ouderdomspensioen op. Zijn vrouw is niet werkzaam bij de werkgever van belanghebbende.
Belanghebbende draagt in 1988 bij akte van cessie steeds de helft van zijn ouderdomspensioentermijnen die vervallen tijdens het huwelijk van belanghebbende en zijn vrouw, over aan zijn vrouw. De vrouw is bevoegd tot inning van dat ouderdomspensioen bij de stichting die het pensioen uitvoert.
De inspecteur rekent de pensioenuitkeringen in 2005 en 2006 volledig tot het inkomen van belanghebbende.
Rechtbank Haarlem, Hof Amsterdam en de Hoge Raad stellen de inspecteur in het gelijk. Het hof oordeelt ‘de pensioenuitkeringen moeten worden aangemerkt als loon uit de dienstbetrekking van belanghebbende en niet van zijn echtgenote, en dat dit loon daarom moet worden beschouwd als zijnde door belanghebbende genoten, ook al is het recht op het pensioen of het bestuur daarover gedeeltelijk overgedragen aan belanghebbendes echtgenote.’ De Hoge Raad geeft aan dat de invoering van de Wet IB 2001 en de ontwikkelingen met betrekking tot de positie van gehuwden en gescheiden echtgenoten geen wijziging hebben gebracht in de belastingheffing over ‘de verknochtheid die bestaat tussen inkomsten die worden verkregen door het verrichten van arbeid en de persoon die die arbeid heeft verricht’.
(Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/05924; ECLI:NL:HR:2014:633)
Gratis nieuwsbrief
Abonneer u gratis op de digitale nieuwsbrief met de aankondingen van onze nieuwe artikelen.