In het hoger beroep bij het Hof Amsterdam is, net als bij de rechtbank daarvoor, in geschil of de inspecteur terecht een naheffing heeft opgelegd voor afkoop van een stamrecht.
De DGA richt in 2011 een stamrecht BV op om zijn ontslaguitkering van € 130.000 in onder te brengen. Vervolgens is de DGA een lening aangegaan voor datzelfde bedrag bij de stamrecht BV. Op verschillende data in 2011 zijn bedragen met een totaal van € 130.000 uitgekeerd aan de DGA. De inspecteur is daarop een onderzoek gestart en concludeert gebaseerd op bevindingen in een rapport onder andere dat de uitkeringen van de stamrecht BV onder de Wet LB 1964 vallen en een leningsovereenkomst moet worden opgesteld. In die overeenkomst moeten zaken terugkomen zoals een aflossingsschema, een voorstel tot het herstellen van zekerheden en terugbetaling van achterstallige rente. Kort daarop wordt een leningsovereenkomst aan de inspecteur verstrekt. In 2014 bericht de inspecteur dat de stamrecht BV nog geen aangifte loonheffing heeft ingediend met als consequentie dat sprake is van afkoop van het stamrecht indien deze aangifte niet op tijd wordt gedaan. De stamrecht BV verzuimt uiteindelijk om aangifte loonheffingen te doen. Daarnaast blijkt dat veel minder is afgelost dan in de leningsovereenkomst is overeengekomen.
Het Hof leidt uit de feiten af dat in 2011 tijdens het aangaan van de lening geen schriftelijke vastlegging van een leningsovereenkomst heeft plaatsgevonden en dat deze pas na het onderzoek van de inspecteur tot stand is gekomen. Het Hof gaat er daarom vanuit dat de ontslagvergoeding na onderbrenging in de stamrecht BV weer snel ter beschikking stond tot de DGA zonder dat daar rentevergoedingen, aflossingsafspraken en zekerheden tegenover stonden. Het Hof concludeert dat de stamrecht BV het geld feitelijk aan de DGA heeft overgemaakt en daarom vormt deze handeling een afkoop van het stamrecht.
(Hof Amsterdam, 31-01-2019, nr. 18/00132, ECLI:NL:GHAMS:2019:519)
(juni 2019)