Een man heeft in 2012 een lijfrenterekening geopend bij een Nederlandse bank. Hij is voor het openen van die rekening bijgestaan door een financieel adviseur die niet verbonden is aan de bank.
Op het moment dat de man met het lijfrentetegoed een uitkering wil aankopen, woont hij in Zweden.
Zoals ook in de voorwaarden is vastgelegd kan - om de gunstige fiscale behandeling te behouden - het lijfrentetegoed “uitsluitend worden aangewend voor aanschaf van een lijfrente die door een verzekeraar wordt uitgekeerd zoals bedoeld in artikel 3.125 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dan wel voor aanschaf van een lijfrente die door een kredietinstelling gedurende een van te voren bepaald aantal jaren in vaste en gelijkmatige termijnen wordt uitgekeerd zoals bedoeld in artikel 3.126a, vierde tot en met zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.”
De man voert aan dat het altijd zijn wens is geweest om na de opbouwfase het lijfrentekapitaal om te zetten in een verzekerde lijfrente-uitkering. Omdat hij niet in Nederland woont blijkt het alleen mogelijk om bij dezelfde uitvoerder een lijfrente-uitkering aan te kopen. In dit geval dus de bank waarbij de opbouw plaatsvindt. Om negatieve fiscale gevolgen te voorkomen accepteert de man de (enige) uitkerende bancaire lijfrente die de bank aanbiedt.
De klacht van de man is dat hij op grond van de voorwaarden had verwacht dat hij dezelfde aanwendingsmogelijkheden heeft als een inwoner van Nederland. De man wil dat de bank ervoor zorgt dat hij met terugwerkende kracht alsnog een verzekerde uitkerende lijfrente kan aankopen.
De Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van het Kifid geeft aan dat het product van de bank zich leent voor aanwending als bancaire dan wel verzekerde lijfrente-uitkering. Maar omdat de man niet in Nederland woont, is sprake van grensoverschrijdende dienstverlening. Een verzekeraar die een product wil aanbieden in het woonland van de klant, moet zich laten notificeren in dat land. In dat geval wordt het recht van het woonland van de klant van kracht op de overeenkomst. Verzekeraars zijn daarom terughoudend met notificeren.
Volgens de geschillencommissie valt de bank niets te verwijten. De bank mocht vertrouwen op de advisering van de onafhankelijk adviseur. De geschillencommissie verwijst daarbij naar Hof Amsterdam 23 november 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:5132 en Rechtbank Amsterdam 24 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:5258.
De geschillencommissie wijst de vordering van de man af.
(Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2020-768, 16 september 2020)
Noot:
Inwoners van Nederland die tijdens de opbouwfase van hun lijfrenteproduct emigreren, komen klem te zitten bij de aankoop van hun lijfrente-uitkering tussen fiscale en civielrechtelijke wetgeving. Fiscaal zijn zij verplicht om een lijfrente-uitkering aan te kopen die aan de Nederlandse fiscale regels voldoet. Dat lukt (vaak) niet buiten Nederland. En de civielrechtelijke wetgeving verplicht een aanbieder om zich te laten notificeren in elk land buiten Nederland waar deze het lijfrenteproduct wil aanbieden. Een aanbieder wil niet onderhevig zijn aan allerlei buitenlandse regels.
Dan resteert op dit moment niets anders dan de uitkering te regelen met de aanbieder van het opbouwproduct. De uitkering kan in dat geval - onder voorwaarden - worden gezien als een geheel en dus afgesloten toen de klant nog inwoner van Nederland was.
(oktober 2020)