Novelle Witteveen 2015 aangenomen door de Tweede Kamer

De novelle voor aanpassing van het wetsvoorstel Witteveen 2015 1) is op 6 maart aangenomen door de Tweede Kamer. Aanpassing van het wetsvoorstel was noodzakelijk nadat het kabinet in de herfst van 2013 het wetsvoorstel had aangehouden. Reden voor het aanhouden was dat de Eerste Kamer niet akkoord wilde gaan met het wetsvoorstel in de voorgelegde vorm.
Op 18 maart heeft de staatssecretaris een integrale tekst van het wetsvoorstel inclusief de teksten van de novelle naar de Eerste Kamer gezonden.
Enkele wijzigingen per 1 januari 2015 op een rij (bedragen 2014):

  • De jaarruimte bedraagt 13,8% van de premiegrondslag (de inhaalruimte blijft 17% van die grondslag).
  • De premiegrondslag bedraagt maximaal € 100.000 verminderd met een franchise van € 11.829).
  • De factor A wordt vermenigvuldigd met 6,5.
  • De oudedagsreserve bedraagt 9,8% van de winst naar niet meer dan € 8.640.
  • In box 3 geldt een vrijstelling voor netto lijfrenten. De netto lijfrente moet voldoen aan de eisen van artikel 3.125 (verzekering) dan wel 3.126a (bancair) van de Wet IB 2001. Daarbij wordt het maximum bedrag van de tijdelijke oudedagslijfrente vermenigvuldigd met een netto factor. Voldoet de netto lijfrente niet meer aan de voorwaarden, dan vervalt de vrijstelling in box 3. Deelname moet vrijwillig zijn. Vooralsnog kunnen alleen verzekeraars, banken en beleggingsinstellingen een netto lijfrente aanbieden. De staatssecretaris heeft in een brief van 7 maart 2014 toegezegd vóór 2 april aan te geven onder welke voorwaarden de netto lijfrente kan worden ondergebracht in de tweede pijler. In deze brief zal ook ingegaan worden op de sanctiebepaling bij afkoop van de netto lijfrente.
    Voor de netto lijfrente geldt ook een vrijstelling voor de erfbelasting.
  • De maximum opbouw in eindloonstelsel bedraagt per jaar 1,657% 2) van het pensioengevend loon. Voor middelloon is het maximum 1,875% van het pensioengevend loon. Voor beschikbarepremieregelingen is het uitgangspunt een pensioen dat na 40 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 75% van het gemiddelde pensioengevend loon.
    Het pensioengevend loon bedraagt maximaal € 100.000 (geïndexeerd).
  • De staatssceretaris geeft aan dat het uitgangspunt is dat het gewijzigde fiscale kader voor alle fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw geldt, dus ook in het geval van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (pva). Alleen voor de situatie waarin het recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw civielrechtelijk definitief is geworden zal een uitzondering worden gemaakt op de aftopping van de pensioenopbouw bij € 100.000. Een uitgewerkte rechtsverhouding is de situatie waarbij het in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen risico - pva - zich voor heeft gedaan en die verzekeringsvoorwaarden niet meer zonder instemming van alle betrokken partijen gewijzigd kunnen worden nadat dit risico zich heeft voorgedaan. Dit doet zich met name voor bij verzekeraars, maar dit kan zich ook voordoen bij pensioenfondsen.

Het voorbereidend onderzoek door de Eerste Kamer staat gepland op 1 april.
(Brief van de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer van 6 maart 2014, kenmerk AFP/2014/234 U en brieven van de staatssecretaris van Financiën aan de Eerste Kamer, 7 maart 2014, kenmerk AFP/2014/227 U en 18 maart 2014, Kamerstukken 33610 en 33847, letter J)

1) Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33610)
2) In de integrale tekst staat 1,675% maar dat lijkt een typefout te zijn