In de onderhavige zaak bij Rechtbank Noord-Nederland is een belastingplichtig echtpaar in beroep gegaan tegen een navorderingsaanslag en bijgaande vergrijpboete, opgelegd vanwege verzwegen Luxemburgse rekeningen.
Het echtpaar houdt, in ieder geval blijkens een Luxemburgs renseignement, sinds 1994 vier Luxemburgse rekeningen-courant aan ter waarde van omgerekend € 198.967 (1994). In verband met het rekeningenproject van de Belastingdienst heeft de inspecteur aangegeven van de aangifte 2012 te willen afwijken door een navorderingsaanslag en een vergrijpboete van 300% op te leggen. Het inkomen uit box 3 is vastgesteld op € 4.091 (4% van € 102.289). Het echtpaar maakt tegen de aanslag en de boete bezwaar.
Bij de rechtbank is in geschil of de aanslag en de boete tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Het echtpaar beweert dat het bedrag op de Luxemburgse rekeningen slechts voor een gedeelte aan hen toekwam (€ 44.000) en dat de rest aan familieleden toekwam waarvan de identiteit door het echtpaar niet wordt onthuld. De aangifte in box 3 moet volgens het echtpaar zelfs op nihil worden gesteld omdat het bedrag in 2007 consumptief zou zijn besteed. De inspecteur daarentegen stelt dat het bedrag op de rekeningen het echtpaar voor ieder 50% toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast moet worden omgekeerd gezien de verklaringen van het echtpaar. Het echtpaar is er volgens de rechtbank niet in geslaagd om aan de opgelegde bewijslast te voldoen. Vast wordt gesteld dat het echtpaar met opzet de tegoeden op de Luxemburgse rekeningen verborgen heeft gehouden en zodoende bewust een onjuiste aangifte heeft gedaan.
(Rechtbank Noord-Nederland 12 september 2017, nr. LEE 16/3130, ECLI:NL:RBNNE:2017:3843)
(februari 2018)