In het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen wordt gepoogd een bestaand knelpunt rondom het nettopensioen op te lossen. Op dit moment moet bij de omzetting van het opgebouwde kapitaal in een pensioenaanspraak een kostendekkend tarief worden gehanteerd. Dit betekent dat mee wordt betaald aan de financiering van de collectieve zekerheidsbuffer van het pensioenfonds dat ook de basispensioenregeling uitvoert. De zekerheidsbuffer wordt gesteld op het vereiste vermogen en niet het daadwerkelijk vermogen. Daardoor kan het voorkomen dat wordt betaald voor een zekerheid op basis van het vereiste vermogen terwijl het daadwerkelijke vermogen lager ligt.
Het besluit regelt dat het inkooptarief wordt gebaseerd op de feitelijke dekkingsgraad in plaats van de vereiste dekkingsgraad. Daarbij geldt wel een aantal voorwaarden dat ervoor zorgt dat deelnemers aan een nettopensioenregeling bijdragen aan de dekkingsgraad met een ondergrens van minimaal het vereiste vermogen. Een bovengrens ontbreekt en ziet op een pensioenfonds met een hogere dan minimaal vereiste dekkingsgraad. Tot slot moet eenzelfde tarief worden betaald als het tarief voor de basispensioenregeling daarvoor aanleiding geeft.
De maatregel werkt terug tot en met 1 september 2016 wat betekent dat uitvoerders van nettopensioenregelingen eventuele nabetalingen moeten doen in gevallen waarin teveel is bijgedragen. Een andere geplande maatregel, die niet in dit besluit is opgenomen, is het introduceren van een keuzemogelijkheid om het nettopensioen onder te brengen bij een andere uitvoerder in de uitkeringsfase.
(Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege wijziging van het inkooptarief voor nettopensioen, 5 september 2017)
(oktober 2017)