Een vrouw ontvangt in 2019 een voorschot van huur- en zorgtoeslag. Dat voorschot is gebaseerd op een (gezamenlijk) toetsingsinkomen van € 14.230. Belastingdienst/Toeslagen geeft in 2020 een besluit af op grond waarvan de vrouw de in 2019 uitgekeerde huur- en zorgtoeslag moet terugbetalen. Het toetsingsinkomen voor het belastingjaar 2019 wordt namelijk vastgesteld op € 29.583. De vrouw is van mening dat het toetsingsinkomen ongeveer € 7.000 te hoog is vastgesteld. Dit bedrag is afkomstig van de afkoop van een lijfrente in het jaar 2019. Volgens de vrouw heeft de Belastingdienst/Toeslagen de afkoop ten onrechte niet beschouwd als bijzonder inkomen in de zin van artikel 2b, eerste lid, aanhef en sub a tot en met e, van het Besluit op de Huurtoeslag.
De rechtbank overweegt dat de wet bij de zorgtoeslag geen mogelijkheid om van het (gezamenlijk) toetsingsinkomen af te wijken door bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. Bij huurtoeslag bestaat deze mogelijkheid wel. De vrouw komt er niet voor in aanmerking, omdat afkoop van een lijfrenteverzekering staat namelijk niet in de limitatieve lijst met gevallen waarin inkomensbestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De rechtbank voegt daar aan toe dat de afkoop van de lijfrente ook niet op een lijn is te stellen met de afkoop van pensioen. Die situatie staat wel in de lijst staat. Bij afkoop van pensioen zoals bedoeld in de lijst is het de uitvoerder van het pensioen die besluit tot afkoop. De pensioenontvanger heeft daarbij geen keuzemogelijkheid. Bij de onderhavige afkoop gaat het wel om een keuze van de vrouw.
De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af.
(Rechtbank Amsterdam, 31 januari 2022, zaaknummer AWB - 21 _ 4115, ECLI:NL:RBAMS:2022:433)
(april 2022)