Een dochter ontvangt in 2013 van haar vader een schenking van € 37.500. Daarover betaalt zij € 3.235 schenkbelasting (10% over € 37.500 -/- € 5.141 vrijstelling).
Binnen 180 dagen na de schenking overlijdt de vader. Om die reden wordt de schenking tot de nalatenschap gerekend. De dochter erft daardoor in totaal € 57.667. Dit is inclusief de eerdere schenking van € 37.500. Zij moet € 3.779 erfbelasting betalen (10% over € 57.667 -/- € 19.868 vrijstelling). De dochter stelt zich op het standpunt dat de eerder betaalde schenkbelasting van € 3.235 hierop in mindering moet worden gebracht, waardoor zij maar € 544 (€ 3.779 -/- € 3.235) aan erfbelasting hoeft te betalen. De inspecteur is echter van mening dat slechts € 37.500/€ 57.667 x € 3.779 = € 2.458 in mindering komt op de erfbelasting en dat de dochter € 1.321 (€ 3.779 -/- € 2.458) aan erfbelasting moet betalen.
Rechtbank Den Haag stelt dat voor de schenkbelasting een lagere vrijstelling geldt dan voor de erfbelasting. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de effectieve belastingdruk op schenkingen hoger te laten zijn dan op erfrechtelijke verkrijgingen. De bepaling die zorgdraagt voor de verrekening, heeft niet ten doel de heffing van schenkbelasting teniet te doen, aldus de rechtbank. De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk.
(Bron: Rechtbank Den Haag, 31 juli 2015, nr. SGR 15/2521, ECLI:NL:RBDHA:2015:9396)
Noot:
Schenkingen gedaan binnen de periode van 180 dagen vóór het overlijden van de schenker, worden tot de nalatenschap gerekend. Dit volgt uit artikel 12, eerste lid Successiewet 1956. En het tweede lid van dat artikel in samenhang met artikel 7, tweede lid van diezelfde wet zorgt ervoor dat ‘schenkbelasting, betaald ter zake van de in aanmerking genomen waarde’ in mindering komt op de verschuldigde erfbelasting. Dit moet dubbele heffing voorkomen. Discussiepunt in deze zaak was hoe die dubbele heffing wordt voorkomen. Kijkend naar de letterlijke tekst van de wet is er wel iets te zeggen voor het standpunt van de dochter. Hoewel de rechtbank gelijk heeft met de vaststelling dat de regeling niet als doel heeft om de heffing van schenkbelasting teniet te doen, lijkt dat niet onderbouwd te worden door de letterlijke tekst van de wet. Het zou daarom interessant zijn om te zien hoe een hogere rechter tegen deze bepaling aankijkt. Of belanghebbende hoger beroep heeft aangetekend, is onbekend.
Wel staat vast dat in een dergelijke situatie geen recht op teruggaaf van schenkingsrecht is als door de hogere vrijstelling voor erfbelasting (dan voor de schenkbelasting) geen erfbelasting verschuldigd is. Er is dan wel schenkbelasting betaald in verband met een schenking binnen 180 dagen vóór het overlijden, maar die wordt niet terugbetaald (Hoge Raad, 5 december 2014, nr. 14/01112, ECLI:NL:HR:2014:3507).