Uitkering niet vrijgesteld na bewust niet aftrekken premies lijfrente

In hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam is in geschil of de uitkeringen uit een lijfrente onterecht zijn belast na het bewust niet aftrekken van de premies. De verzekeringnemer heeft in de aangiften van 1995 tot 2000 bewust de premies niet afgetrokken omdat het geen fiscaal voordeel zou opleveren in verband met allerlei aftrekposten die verzekeringnemer al in aanmerking had genomen.
Artikel I, onderdeel O van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat de regels van het tussen 1995 en 2000 geldende artikel 25 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing blijven op de lijfrente in kwestie. Volgens het laatst genoemde artikel worden uitkeringen uit lijfrenten belast voor zover de uitkeringen de tegenprestatie (in dit geval de betaalde premies) overtreffen. Cruciaal in dit in artikel is dat de het bedrag van de tegenprestatie wordt verminderd met het bedrag dat in aftrek kon worden gebracht van het belastbaar inkomen. Het is dus niet van belang of de premies daadwerkelijk in aftrek zijn gebracht.
Het Hof wijst erop dat een onwenselijk situatie kan ontstaan in gevallen dat de uitkering is belast en premies niet in aftrek zijn gebracht. De toenmalig Staatssecretaris van Financiën achtte dit ook onwenselijk en heeft met een beleidsbesluit goedgekeurd dat onder bepaalde voorwaarden rekening wordt gehouden met de situatie dat een belastingplichtige heeft verzuimd om betaalde premies in aftrek te brengen. In het besluit is de mogelijkheid opgenomen om via een ambtshalve vermindering alsnog aftrek van de premies toe te staan. Lukt het niet via voorgaande methode, dan biedt de verruimde saldomethode uitkomst. Een voorwaarde voor deze saldomethode is dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het niet aftrekken van de premies niet te wijten is aan opzet of grove schuld.
Nu is gebleken dat de verzekeringnemer bewust de premies niet heeft afgetrokken, heeft de inspecteur volgens het Hof terecht de uitkeringen tot het belastbare inkomen gerekend.
(Gerechtshof Amsterdam, 17/00375, ECLI:NL:GHAMS:2018:4916)

(februari 2019)