Zorgplicht adviseur en verzekeraar bij pensioen

De verzekeraar is vanaf 1 januari 2002 de uitvoerder van de met de werkgever van de werknemer/deelnemer overeengekomen collectieve pensioenregeling op basis van beschikbare premie. Per 1 januari 2007 is de pensioenregeling voor een periode van tien jaar verlengd. De adviseur was in opdracht van de werkgever als pensioenadviseur betrokken bij het afsluiten en de uitvoering van de pensioenregeling.

De deelnemer dient een klacht in omdat naar zijn mening de premie voor het nabestaandenpensioen tijdens de looptijd van de pensioenregeling onevenredig is gestegen. De pensioenregeling omvat onder meer de verzekering van een jaarlijks met 3% stijgend nabestaandenpensioen. Tijdens de looptijd van de pensioenregeling is de verschuldigde premie voor dat nabestaandenpensioen gestegen van € 4.564 per jaar in 2007 tot € 12.897 per jaar in 2016.  Door de stijging van de premie voor het nabestaandenpensioen bleef steeds minder kapitaal beschikbaar voor de aankoop van een ouderdomspensioen op de pensioendatum.

Per 1 januari 2015 is de pensioenregeling aangepast aan de nieuwe fiscale regels. Na afloop van de uitvoeringsovereenkomst per 31 december 2016 zijn de werkgever en de verzekeraar een nieuwe pensioenregeling overeengekomen. Daarin zijn de kosten en risicopremies aanzienlijk lager. Bovendien worden de kosten en de premie buiten de opbouw van het ouderdomspensioen getoond en in rekening gebracht. De nieuwe kosten en risicopremie vormen de aanleiding voor de vragen en uiteindelijk de klacht van de deelnemer tegen zowel de verzekeraar als de adviseur.

De geschillencommissie oordeelt dat de verzekeraar bij de totstandkoming van de pensioenregeling onvoldoende informatie heeft verstrekt over de hoogte van de risicopremie voor het nabestaandenpensioen, de wijze waarop deze wordt berekend en de factoren waarvan dat nabestaandenpensioen afhankelijk is. De verzekeraar heeft daardoor niet voldaan aan zijn informatieplicht. De deelnemer mocht er van uitgaan dat de pensioenregeling op de eerste plaats bedoeld was voor het opbouwen van een oudedagsvoorziening. Door de oplopende leeftijd van de deelnemer, de dalende rente en de salarisverhogingen is de premie voor het nabestaandenpensioen in de loop der jaren aanzienlijk gestegen. Door onttrekkingen van die premie is het beschikbare kapitaal voor de aankoop van een ouderdomspensioenaanzienlijk gedaald. De pensioenregeling voldeed daarmee niet meer aan het hoofddoel namelijk het opbouwen van een oudedagspensioen.

De verzekeraar moet zich rekenschap geven van de juistheid en de volledigheid van de aan de deelnemer verstrekte informatie over de aard en de werking van de door de werkgever afgesloten pensioenregeling.

De adviseur moet de werkgever (zijn cliënt) gedurende de looptijd van de overeenkomst op de hoogte stellen van relevante wijzigingen in het product en de gevolgen daarvan. Daarbij moet hij zich bij zijn handelen rekenschap geven van de gerechtvaardigde belangen van derden (die hem bekend zijn). In een casus als deze gaat het om de belangen van de deelnemer.

De stelling van de verzekeraar en de adviseur dat de deelnemer uit de informatie die bij aanvang van de regeling is verstrekt en uit de pensioenoverzichten had kunnen zien hoe de verhouding tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen zich ontwikkelde, wordt door de commissie verworpen.

Nauwkeurige vaststelling van de schade voor de deelnemer is niet meer mogelijk. Daarom heeft de commissie die geschat. Zij sluit aan bij de door de verzekeraar gemaakte berekening voor het  hypothetische geval dat de dekking voor het nabestaandenpensioen al per 1 januari 2015 was aangepast van 3% stijgend naar gelijkblijvend. De onttrekking van risicopremies voor het nabestaandenpensioen zou dan € 9.881 lager zijn geweest. Hierdoor zou er € 11.846 meer voor de opbouw van het ouderdomspensioen beschikbaar zijn geweest. De verzekeraar en de adviseur zijn voor de bijstorting van dit laatste bedrag in de pensioenregeling hoofdelijk aansprakelijk.

(Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2021-1072, 28 december 2021)

(februari 2022)