Prinsjesdag 2014

Kees van Oostwaard Athora

Ook op de tweehonderdste Prinsjesdag konden weer enkele verrassingen worden opgetekend. Niet spectaculair, maar toch.
Diverse voorstellen en hoofdlijnen waren vooraf al duidelijk. Zo waren bijvoorbeeld de voortzetting van het verlaagde BTW-tarief voor onderhoud en verbetering aan de eigen woning tot 1 juli 2015 en een nadere invulling van het netto pensioen aangekondigd. Ook de afkoopmogelijkheid voor lijfrenten bij arbeidsongeschiktheid komt niet als donderslag bij heldere hemel.
Hieronder geef ik een uiteenzetting van de aangekondigde wijzigingen per 1 januari 2015 (en later) voor oudedagsvoorzieningen, eigen woning, levensloop en enkele andere maatregelen. Ook besteed ik aandacht aan de brief van de staatssecretaris over het nieuwe belastingstelsel, die hij op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer zond.

Oudedagsvoorzieningen

Pensioen

Met ingang van 1 januari 2015 zijn bij beschikbare premieregelingen netto staffels het uitgangspunt. Daarnaast treedt ‘Witteveen 2015’ in werking. Als onderdeel van Witteveen 2015 is voorzien in zogenoemde nettolijfrenten (zie ook hierna en ‘Witteveen 2015: nettolijfrente’ en ‘De (on)mogelijke oplossingen voor Witteveen 2015’). Al tijdens de Kamerbehandeling is toegezegd dat ook een nettopensioen mogelijk zou worden gemaakt. Die toezegging is nu concreet gemaakt in het Belastingplan 2015.

Nettopensioen

Getracht is het nettopensioen zo veel als mogelijk identiek te laten zijn aan de nettolijfrente. Dat betekent dat:
• de omkeerregel niet van toepassing is;
• de uitkeringen niet belast worden in box 1;
• de waarde van het nettopensioen vrijgesteld wordt van vermogensrendementsheffing in box 3.

Het nettopensioen kan uitsluitend voorzien in een netto-ouderdomspensioen, nettopartnerpensioen en/of nettowezenpensioen en mag alleen worden uitgevoerd door een pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling. Voor de erfbelasting geldt dezelfde vrijstelling (en imputatieregeling) als voor regulier (bruto) partnerpensioen.
Voor de vormgeving wordt zo veel als mogelijk aangesloten bij de kaders van de Wet op de loonbelasting 1964 (wet LB). Dat betekent ook dat de begrenzingen (vermenigvuldigd met de nettofactor) zoals deze voor (bruto) pensioenregelingen zijn opgenomen in de Wet LB gelden.
Alle vormen van nettopensioen moeten op basis van een beschikbare premieregeling tijdsevenredig worden opgebouwd. Hiervoor zullen premiestaffels worden gepubliceerd. In de toelichting wordt niets gemeld over welke staffel mag worden gehanteerd. Terwijl in eerdere uitingen wel werd gesproken over staffel 4 en de 3%rekenrentestaffel. Op dit punt wordt de praktijk dus nog even in onzekerheid gehouden.
Die tijdsevenredigheid is wel een bijzondere voorwaarde, want daarmee lijkt verondersteld te worden dat jaarlijks moet worden ingelegd/opgebouwd.
Het netto-ouderdomspensioen mag na 40 jaren opbouw niet meer bedragen dan 75% van het gemiddelde bedrag boven € 100.000 (2015) vermenigvuldigd met 48% (2015). Voor het nettopartnerpensioen en het nettowezenpensioen gelden maxima van respectievelijk 52,5% en 10,5%.
De sanctiebepaling bij schending van de voorwaarden is hetzelfde als bij nettolijfrente (zie hierna).

Nettolijfrente

De nettolijfrente was al opgenomen in Witteveen 2015. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel gaf de staatssecretaris aan na te denken over sanctiebepalingen bij schending van de voorwaarden.
Indien in enig jaar een schending van de voorwaarden plaatsvindt, wordt in het daarop volgende jaar een bedrag in box 3 in aanmerking genomen. Dat bedrag wordt forfaitair bepaald door in het jaar ná het jaar waarin de schending heeft plaatsgevonden, de helft van de nettolijfrente aanspraak (waarde op 1 januari van het jaar van schending) te vermenigvuldigen met het aantal deelnemingsjaren (met een maximum van tien). Tegenbewijs is - via een niet eenvoudige regeling - mogelijk. De sanctie wordt overigens niet toegepast bij emigratie.
Deze sanctiebepaling geldt - zoals hiervoor al aangegeven - ook voor schending van de voorwaarden van het nettopensioen.

Lijfrente

Afkoop lijfrente bij langdurige arbeidsongeschiktheid
Het kabinet stelt een nieuwe mogelijkheid voor om een lijfrente af te kopen. Het gaat om afkoop van  een lijfrentevoorziening bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Er is dan geen sprake van negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening en er wordt geen revisierente berekend. De maatregel geldt vanaf 1 januari 2015. Om gebruik te kunnen maken van de afkoopregeling moet degene die de lijfrente (gedeeltelijk) wil afkopen aan drie voorwaarden voldoen:
1. de rechthebbende moet langdurig arbeidsongeschikt zijn;
2. de rechthebbende mag de AOW- leeftijd op het moment van afkoop nog niet hebben bereikt; én
3. het gezamenlijk bedrag van de afgekochte lijfrente mag in het kalenderjaar niet meer bedragen dan het hoogste van € 40.000 of de gemiddelde premiegrondslag in het jaar vóór het jaar van afkoop en het jaar wat daaraan vooraf ging. Bij de premiegrondslag wordt geen rekening  gehouden met de franchise.

De uitvoerder van de lijfrente kan op verzoek van de klant bij inhouding van loonheffing rekening houden met het feit dat het gaat om een (gedeeltelijke) afkoop van de lijfrente bij arbeidsongeschiktheid. De klant moet daarbij aan de uitvoerder aannemelijk maken dat hij voldoet aan de voorwaarden voor afkoop. Als hij voldoet aan de voorwaarden betaalt hij inkomstenbelasting over de afkoopwaarde, en geen revisierente.
Het vorenstaande geldt ook voor de nettolijfrente. Als aan de voorwaarden wordt voldaan kan een nettolijfrente worden afgekocht zonder sancties in box 3.
De maatregel is met name bedoeld voor zzp-ers die bij arbeidsongeschiktheid in geldnood komen. Dat is op zich een nobele gedachte. Maar de gerechtigde is daarmee wel (een deel van) zijn of haar oudedagsvoorziening kwijt. Bovendien tegen het tarief voor een persoon die nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Mede gelet op de commotie die ontstond toen een wethouder in Enschede voorstelde om personen die zich melden voor een bijstandsuitkering eerst hun lijfrente te laten afkopen, is het de vraag wat deze maatregel voor signaal afgeeft.
Overigens maakt de wettekst geen onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers.

Beperking premies voor lijfrenten
Inleg of premie voor een netto pensioen zal in mindering moeten worden gebracht op de jaar- en reserveringsruimte. Omdat nettopensioen pas vanaf 2015 kan worden opgebouwd en bij jaar- en reserveringsruimte de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar worden toegepast, heeft deze maatregel voor het eerst invloed op de jaarruimte van het jaar 2016.
Deze maatregel is op zijn minst opmerkelijk te noemen. De lijfrente waarvoor aftrek mogelijk is, wordt berekend over inkomen tot € 100.000. Het nettopensioen (of de nettolijfrente) wordt berekend over het inkomen boven € 100.000. Gelet hierop is het onbegrijpelijk dat het nettopensioen van invloed is op lijfrente in box 1 die betrekking heeft op het inkomen tot € 100.000.

Eigen woning

Het kabinet meldt in de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel Belastingplan 2015 dat het herstel van de woningmarkt lijkt te zijn ingezet. Desalniettemin wordt ook gemeld dat momenteel ongeveer 1,1 miljoen huishoudens een huis hebben dat “onder water” staat. Vanuit dat perspectief stelt het kabinet voor een aantal tijdelijke maatregelen structureel te maken dan wel in mogelijkheden uit te breiden. Voor een maatregel geldt dat niet; de extra verhoogde schenkingsmogelijkheid voor de eigen woning eindigt vooralsnog over krap drieënhalve maand.

Restschuld

De eerste maatregel ziet op de restschuld en is opzienbarend. Niet zo zeer vanwege die inhoud, maar omdat de maatregel alleen in de toelichting wordt genoemd en niet in de voorgestelde wetteksten is opgenomen. Desalniettemin bespreek ik de inhoud, omdat deze omissie eenvoudig te herstellen is.
Een restschuld ontstaat als de verkoopprijs van de eigen woning lager is dan de eigenwoningschuld. De rente over deze restschuld is met ingang van 1 januari 2013 gedurende tien jaar aftrekbaar in box 1, mits de restschuld ontstaat in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. De faciliteit is ook van toepassing als er geen eigen woning meer is. Er geldt geen aflossingsvereiste voor de restschuld.
Om de financierbaarheid van restschulden te verbeteren, wordt de maximale periode voor de aftrek van rente op restschulden verlengd van tien naar vijftien jaar.

Tijdelijke verhuisregel en regeling bij tijdelijke verhuur

In 2011 is als tijdelijke crisismaatregel de termijn van de renteaftrek voor de leegstaande te koop staande voormalige of leegstaande toekomstige eigen woning verlengd van twee naar drie jaar. Een jaar eerder was al het herleven van de hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur als maatregel geïntroduceerd. Deze maatregelen zouden oorspronkelijk eindigen in 2015. Maar worden nu dus structureel.
Een woningbezitter met dubbele woonlasten blijft dus - onder voorwaarden - drie jaar lang recht houden op hypotheekrenteaftrek over beide hypotheken, in plaats van de gebruikelijke twee jaar. Daarnaast mogen de financieringskosten voor deze woning weer afgetrokken worden, als de woning na een periode van verhuur binnen deze driejaarstermijn weer leeg staat.  

Beëindiging verruimde schenkvrijstelling in verband met de eigen woning

In het Belastingplan 2014 is de schenkvrijstelling ten behoeve van de eigen woning verruimd. In de periode tot en met 31 december 2014 is het mogelijk om € 100.000 te schenken zonder schenkingsrecht te betalen, mits dit bedrag door de verkrijger wordt aangewend voor de eigen woning. Zowel de relatie tussen de schenker en verkrijger, als de leeftijd van de verkrijger zijn hierbij niet relevant. Deze maatregel komt niet in het wetsvoorstel Belastingplan 2015 voor en wordt vooralsnog niet verlengd. Dit betekent dus dat het nog tot het einde van dit jaar mogelijk is om een schenking te doen waarbij gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde schenkvrijstelling.
Dit vereist nog wel planning. Wachten met de schenking tot 30 december is niet aan te raden. De schenking moet immers vóór 1 januari 2015 zijn gebruikt voor de eigen woning. Het geld beschikbaar stellen is dus niet voldoende.

Verlaagd BTW-tarief

Met ingang van 1 maart 2013 is het BTW-tarief op renovaties en verbouwingen tijdelijk verlaagd van 21% naar 6%. Deze maatregel zou lopen tot en met 31 december 2014, maar is nu verlengd tot 1 juli 2015. Voorwaarden zijn wel dat de dienst is afgerond vóór 1 juli 2015 en de renovatie of verbouwing meer dan twee jaar na eerste ingebruikneming van de woning heeft plaatsgevonden. De verlaging ziet op de geleverde arbeid en niet op de materialen.

Reeds eerder aangenomen maatregelen

Al vóór het indienen van het Belastingplan 2015 zijn de volgende maatregelen die op 1 januari 2015 ingaan, aangenomen:
- Vervallen tijdelijke verlenging doorverkooptermijn overdrachtsbelasting van zes maanden naar 36 maanden
- Verhoging eigenwoningforfait dure woningen
- Beperking renteaftrek eigenwoningschuld in hoogste schijf tot 51%.

Levensloop

Per 1 januari 2012 is de levensloopregeling voor nieuwe gevallen afgeschaft. Voor tegoeden van meer dan € 3.000 geldt een overgangsregeling waarbij van de levensloopregeling gebruik kan worden gemaakt tot en met het jaar 2021. Bij opnames kan bestedingsvrij over het levenslooptegoed worden beschikt.
Voor het jaar 2013 gold een regeling dat bij volledige opname van het levenslooptegoed slechts 80% hiervan in de belastingheffing werd betrokken. Deze regeling wordt nu in 2015 opnieuw aangeboden voor deelnemers die onder het overgangsrecht vallen. De 80%-regeling is beperkt tot ten hoogste de waarde van de levensloopaanspraak op 31 december 2013. Ook in 2015 geldt de 80%-regeling alleen voor opnames van het volledige levenslooptegoed.
Het kabinet wil echt af van deze regeling, zo lijkt het. En zet een beproeft middel in: de 80%-regeling. Maar of dat nu veel mensen over de streep gaat trekken? Wellicht dat een enkeling die in 2013 twijfelde, deze tweede kans grijpt. Maar diegenen die hun saldo op de lange termijn willen inzetten als een vorm van vervroegd pensioen, zullen daar in (grote) meerderheid in volharden zo is mijn verwachting.

Overige maatregelen

Tarieven en kortingen inkomstenbelasting

Het tarief in de eerste schijf van het schijventarief in box 1 gaat omhoog. De verhoging in 2015 is minder dan was voorzien in het Belastingplan 2014. Het tarief in de eerste schijf stijgt van 36,25% naar 36,5%.
Het inkomen waarbij de arbeidskorting afgebouwd gaat worden (afbouwgrens), wordt in 2015 verhoogd met € 8.600. Het gevolg is dat de arbeidskorting in 2015 maximaal wordt verhoogd met € 344.
Ook wordt in 2015 het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting verhoogd met 0,32%, waardoor de heffingskorting uitkomt op 2,32%. Het inkomenstraject waarover wordt afgebouwd verandert hierbij niet. In 2015 loopt dat traject van circa € 20.000 tot circa € 57.000.
Per 1 januari 2016 wordt de ouderenkorting met € 83 per jaar verlaagd en de ouderentoeslag (een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 voor ouderen met een laag inkomen) komt in zijn geheel te vervallen.

Tijdsevenredige heffingskorting voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen

Op basis van de tot en met 2014 geldende keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen kan iemand die een deel van het jaar binnenlandse belastingplichtige is (bijvoorbeeld door migratie), kiezen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige voor het gehele jaar. Daardoor kunnen deze (kwalificerende buitenlandse) belastingplichtigen aanspraak maken op de heffingskorting voor het hele jaar. Dit levert mogelijk strijdigheid met Europese regelgeving op. Om dit te voorkomen wordt per 1 januari 2016 de heffingskorting voor kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen naar evenredigheid toegepast.

Gebruikelijkloonregeling

In 2014 geldt voor de directeur-grootaandeelhouder (dga) dat als een zakelijk loon hoger is dan € 44.000, een (doelmatigheids)marge mag worden toegepast. Hierbij mag het loon voor de dga 30% lager gesteld worden, maar niet lager dan € 44.000. Deze doelmatigheidsmarge wordt per 1 januari 2015 verlaagd van 30% naar 25%.
Met ingang van 1 januari 2015 moet het gebruikelijke loon kortweg ten minste gesteld worden op de hoogste van de volgende bedragen:
- 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
- het hoogste loon van enig werknemer in dezelfde of een verbonden vennootschap;
- € 44.000.

Omdat veel dga’s afspraken met de Belastingdienst over het gebruikelijk loon hebben gemaakt, geldt voor het jaar 2015 een overgangsbepaling. In 2015 mag de dga een loon in aanmerking nemen dat 75/70 van het in 2013 genoten loon bedraagt als dat hoger is dan € 43.000, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat het loon in 2015 op een ander bedrag moet worden gesteld.

Werkkostenregeling

Werkgevers zijn vanaf 1 januari 2015 verplicht om de werkkostenregeling toe te passen. Zij moeten aan het einde van het jaar bepalen wat de totale loonsom is. Van deze loonsom mag met ingang van 1 januari 2015 1,2% belastingvrij en ongetoetst aan werknemers worden vergoed. Nu bedraagt deze ‘vrije ruimte’ nog 1,5% van de loonsom. Over de vergoedingen en verstrekkingen die de vrije ruimte te boven gaan, is een eindheffing van 80% verschuldigd, tenzij een vrijstelling van toepassing is of de vergoeding of verstrekking ‘noodzakelijk’ is. Vergoedingen of verstrekkingen die de werkgever redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitvoering van de dienstbetrekking vindt, mag de werkgever namelijk belastingvrij geven. In het belastingplan wordt gesproken over gereedschappen, computers, en mobiele communicatiemiddelen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de dienstbetrekking. Daarbij wordt onder andere de  voorwaarde gesteld dat de werknemer verplicht is tot teruggaaf of vergoeding van de restwaarde op het moment dat de voorziening niet meer noodzakelijk is.
De werkkostenregeling kan een rol spelen bij het zoeken naar oplossingen voor bijvoorbeeld nabestaandenvoorzieningen voor werknemers die meer dan Є 100.000 verdienen.

Nieuw belastingstelsel

Op Prinsjesdag heeft de staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes een brief van 27 kantjes aan de Tweede Kamer gezonden met als titel: ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’. Wiebes maakt direct duidelijk dat meer nodig is dan alleen de ‘onvermijdelijke opruiming van de zolder’. De ambities van het kabinet gaan verder dan dat opruimen.
Tevens geeft de staatssecretaris aan dat hij compensatiemiddelen (‘smeerolie’) nodig heeft om fiscale hervormingen door te kunnen voeren en hij schat daarbij € 3 tot € 5 miljard aan lastenverlichtingen nodig te hebben. En dat geld is nu niet beschikbaar. Hij tekent daarbij aan dat je eerst plannen moet maken en vervolgens voor de middelen moet zorgen. Het kabinet denkt daarbij aan stapsgewijze hervorming en zet daarom in op ‘langjarige bewegingen’. Maar niet voor alles. Over wat nu kan en moet wil het kabinet snel besluiten en invoeren.
In de brief gaat de staatssecretaris vervolgens uitgebreid in op de fiscale aantrekkelijkheid én problemen van Nederland; de wig (het verschil tussen loonkosten van de werkgever en het nettoloon van de werknemer), ons vestigingsklimaat, lage lasten op consumptie en de verschillende wijzen waarop vermogensbestanddelen fiscaal worden behandeld.
De staatssecretaris komt met een achttal ‘keuzes’:
1. Vereenvoudigen van de meest complexe regelingen
2. Borgen van de toekomstige uitvoering
3. Fiscale stimulering van ondernemers richten op innovatie en doorgroei
4. Belastingdruk particulieren beter spreiden over de levensloop
5. Verlagen tarieven door snoeien in aftrekposten
6. Verschuiven belastingdruk van arbeid en ondernemen naar consumptie
7. Verschuiven belastingdruk van arbeid en ondernemen naar duurzaamheid
8. Uitbreiden gemeentelijk belastinggebied

De staatssecretaris schetst hierbij een macrobeeld waarbij slechts enkele (kleinere) maatregelen concreet worden genoemd. Hij wil eerst de hiervoor genoemde keuzes breed toetsen. Op deze manier laat een echte stelselwijziging nog wel even op zich wachten …

Slot

Gelet op de samenwerking van het kabinet met de ‘constructieve oppositie’ (D66, CU en SGP) bij de totstandkoming van het Belastingplan, verwacht ik niet al te grote problemen voor het kabinet om de plannen door het parlement te loodsen. Ook al kunnen wel de nodige vraagtekens worden geplaatst bij bijvoorbeeld de afkoopmogelijkheid voor lijfrenten bij arbeidsongeschiktheid.
De vormgeving van een nieuw belastingstelsel lijkt nog wel even op zich te laten wachten.