Provisieverbod: ook fiscaal doortimmerd?

Kees van Oostwaard Athora

Met ingang van 2013 geldt voor een groot aantal financiële producten een provisieverbod. In de hele discussie rondom deze problematiek is er weinig aandacht geweest voor de fiscale aspecten rondom deze problematiek. Ten onrechte!In deze bijdrage zal ik de gevolgen schetsen voor lijfrente, kapitaalverzekering, pensioen, de eigen woning en niet te vergeten de btw.

Algemeen

Zoals blijkt uit de bijdrage van Cees de Jong hiervoor in deze uitgave, wijzigt de wijze van belonen van tus­senpersonen in 2013. Was het nog niet zo lang geleden nog verboden om tussenpersonen buiten de provisie om te belonen, met ingang van volgend jaar is het voor een groot aantal producten juist verboden om hen met provisies te belonen.

Daarbij heeft de wetgever in eerste instantie artikel 1.7b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) over het hoofd gezien. In dat artikel staat dat met de premie voor een verzekering gelijk wordt gesteld ‘de op de verzekeringnemer drukkende uitgaven ter beloning van de assurantietussenpersoon ter zake van het afsluiten dan wel het verlengen van de desbetreffende verzekering of het incasseren van premies.’

Inmiddels is – zoals hierna beschreven – een aantal problemen door ‘Den Haag’ onderkend, maar helaas nog niet alle.

Lijfrente

Artikel 1.7b Wet IB 2001 is ooit ingevoerd om ongelijkheid te voorkomen in de hoogte van de aftrekbaarheid van lijfrentepremie tussen rechtstreekse beloning door de klant en beloning door de verzekeraar. Rechtstreekse beloning door de klant aan de tussenpersoon/adviseur is dus ook als lijfrentepremie aftrekbaar op voorwaarde dat de klant voldoende jaar- en/of inhaalruimte heeft.

Onduidelijk is nu welke werkzaamheden bij het sluiten of verlengen van een lijfrenteverzekering of –rekening leiden tot beloning van de tussenpersoon die gelijk wordt gesteld met de lijfrentepremie en –inleg.

Om duidelijkheid op dit punt te scheppen heeft de staatssecretaris van Financiën toegezegd zo spoedig mogelijk met een aanpassing van het Verzamelbesluit Lijfrenten te komen. 1 Inmiddels zijn we vier maanden verder, maar is de gewenste duidelijkheid er nog steeds niet.

Over een andere onduidelijkheid rept de staatssecretaris met geen woord. De uitvoerder moet de inleg jaarlijks renseigneren. In de renseignering kan de uitvoerder – verzekeraar of bank – geen rekening houden met de door de adviseur in rekening gebrachte vergoeding. Dat betekent dat de Belastingdienst dit gegeven niet mee kan nemen in de vooringevulde aangifte. Klanten en hun adviseurs zullen hier dus vooralsnog scherp op moeten letten.

Kapitaalverzekering

De hiervoor genoemde gelijkstelling van de adviesvergoeding heeft ook gevolgen voor de Kapitaalverzekering Eigen Woning (KEW) en kapitaalverzekeringen die op een later moment tot een KEW worden omgevormd.

Bij de fiscale bandbreedtetoets (1:10) telt de door de financiële adviseur bij de klant in rekening gebrachte vergoeding voor afsluiten van de verzekering, verlengen en premie-incasso mee. Aangezien de financiële instelling geen inzage heeft in de vergoeding die de klant aan zijn financiële adviseur betaalt, kan de instelling de bandbreedtetoets niet goed uitvoeren. Als gevolg hiervan kunnen de klant (en de Belastingdienst) niet adequaat van de benodigde informatie worden voorzien.

Voor dit probleem kondigt de staatssecretaris in zijn brief van 9 september 2011 2 ook een oplossing aan. Wederom vooruitlopend op een besluit – het Verzamelbesluit Kapitaalverzekeringen – geeft hij aan dat de toepassing van artikel 1.7b Wet IB 2001 desgewenst achterwege mag blijven. De klant heeft dus de keuze wat hem of haar goed uitkomt. Het lijkt me beter die hele bandbreedtebepaling te schrappen. Het eventuele anti-misbruikeffect wordt naar mijn mening al voldoende geborgd door de bepaling dat het rente-element in de kapitaaluitkering voor zover die uitgaat boven de aflossing van de hypotheekschuld, progressief wordt belast in box 1.

Voor de bepaling van een eventueel te belasten rentebestanddeel mag de klant er voor kiezen de door hem betaalde adviesbeloning mee te nemen als premie. Op die manier kan de klant de belastingheffing zo veel mogelijk beperken.

Een punt dat niet wordt aangestipt is hoe om te gaan met de beloning van de bemiddelaar voor de zogenoemde box-splitsing. Gebruikelijk daarbij is dat het product wordt gesplitst in een levendeel in box 1 (KEW) en de overlijdensrisicoverzekering in box 3. Hiermee wordt onder meer voorkomen dat bij overlijden direct de (fiscale) verplichting bestaat de eigenwoningschuld af te lossen. Moet de beloning van de adviseur pro rata worden gesplitst? Duidelijkheid is gewenst!

Pensioen

Voor pensioen zijn de gevolgen van het provisieverbod redelijk overzichtelijk. Fiscale problemen kunnen eigenlijk alleen ontstaan bij beschikbarepremieregelingen en dan alleen nog als een (nagenoeg) maximale bruto staf­fel wordt gehanteerd. Bij rechtstreekse vergoeding van het advies door de werkgever aan de tussenpersoon, betekent dit dat kosten buiten de staffel om worden vergoed. Gevolg is dat de door het ministerie van Financiën gepubliceerde maximum bruto staffels niet zonder meer mogen worden gehanteerd. Bij het vaststellen van die staffels is er namelijk van uitgegaan dat alle kosten – dus ook de vergoeding voor de adviseur – uit de beschikbare premie wordt voldaan. Als vervolgens de maximale staffels worden gehanteerd en een deel van de vergoeding wordt buiten de staffels om voldaan, bestaat een grote kans op bovenmatigheid. Dit kan betrekkelijk eenvoudig worden voorkomen door de gepubliceerde netto staffels te hanteren. Bij die staffels wordt er juist van uit gegaan dat de adviseur niet uit de premie wordt betaald, maar buitenom.

Eigen woning

Een probleem dat los staat van artikel 1.7b Wet IB 2001 maar dat wel degelijk impact heeft, is de vergoeding voor advies in het kader van de eigen woning. De vergoeding die de klant betaalt voor het advies kan zien op de hypothecaire geldlening, de aflossingsvorm (KEW/SEW/BEW) en misschien ook nog wel op zaken als woon­lastenverzekeringen. Op basis van de huidige wet- en regelgeving zal je die adviesvergoeding uiteen moeten rafelen en moeten toerekenen aan de diverse elementen. Het enige criterium dat momenteel beschikbaar is, is de door de adviseur bestede tijd aan die elementen.

Iedereen zal begrijpen dat het aantrekkelijk is om alle tijd van de adviseur toe te rekenen aan de hypothecaire geldlening. Binnen bepaalde grenzen – maximaal €3.630 en niet meer dan 1,5% van het bedrag van de geld­lening – is die vergoeding fiscaal aftrekbaar en kan de meegefinancierde rente over dat bedrag ook nog in aftrek worden gebracht. Maar welke tijd en kosten zijn tegenwoordig aan het verkrijgen van de hypothecaire geldlening toe te rekenen? Op basis van AFM-richtlijnen mag geen hypothecaire geldlening meer worden afge­sloten zonder bijvoorbeeld de pensioensituatie en de woonlastenverzekeringen te onderzoeken en beoordelen. Zonder beoordeling geen hypothecaire geldlening. Of een dergelijk product is of wordt afgesloten is daarbij niet van belang.
Maar wat is nu reëel? Het is de hoogste tijd dat de staatssecretaris hiervoor richtlijnen bekend maakt.

BTW

Een vergissing maken bij het al dan niet in rekening brengen (en afdragen) van btw kan een dure grap zijn. De heffing van 19% kan immers het verschil maken tussen winst en verlies op een activiteit. Zonder in te gaan op alle details en finesses, zal ik hierna een aantal zaken aanstippen.

De basis is nog redelijk eenvoudig. Een activiteit is btw-belast of btw-vrijgesteld. In het eerste geval mag je als ondernemer de aan jou in rekening gebrachte btw volledig in aftrek brengen en moet je verplicht btw in rekening brengen en afdragen ter zake van de verrichte activiteiten. Is sprake van een btw-vrijstelling dan mag geen btw in aftrek worden gebracht en wordt ook geen btw in rekening gebracht en afgedragen. Lastiger wordt het al als gedeeltelijk btw-belaste activiteiten worden verricht. Dan mag de in rekening gebrachte btw gedeeltelijk in aftrek worden gebracht afhankelijk van de verhouding tussen de verrichte btw-belaste en btw-vrijgestelde activiteiten. Btw wordt in een dergelijke situatie in rekening gebracht en afgedragen afhankelijk of btw-belaste dan wel btw-vrijgestelde activiteiten worden verricht.

Bij verzekeren geldt dat activiteiten die voldoen aan de definitie van (her)verzekeren vrijgesteld zijn van btw. Daarbij is een (her)verzekeringsdienst gedefinieerd als het tegen betaling van premie een risico op je nemen waarbij de verzekeraar overgaat tot de afgesproken prestatie als het risico zich voordoet.

Op het bancaire vlak is een vrijstelling van toepassing bij het verlenen van kredieten: het tegen betaling van een rente verstrekken van een lening.

Een bemiddelingsdienst is een handeling die tot doel heeft het nodige te doen zodat twee partijen een product (verzekering dan wel bancair) sluiten.

Vraag is dan: hoe voor de btw om te gaan met advies?

Zo wordt in de toezichtswetgeving (Wft) onderscheid gemaakt tussen advies en bemiddeling met elk eigen definities. Bij de btw ligt dat anders. Voor de btw geldt als definitie van een bemiddelingsdienst zoals hiervoor genoemd: een handeling die tot doel heeft het nodige te doen zodat twee partijen een (verzekering dan wel bancair) product sluiten. Handelingen die onder de bemiddelingsdefinitie vallen zijn onder meer: analyse van de vermogenspositie, selectie op acceptatiecriteria, contact leggen met de wederpartij en onderhandelingen over details van de wederzijdse prestaties. Niet onder deze definitie vallen het enkele doorverwijzen of verstrekken van NAW-gegevens en het verrichten van backofficeactiviteiten.

Uit de definitie kan worden afgeleid dat het enkel adviseren (zonder de intentie om een product te sluiten) niet is vrijgesteld voor de btw. Maar als het advies deel uit maakt van een bemiddelingsdienst, dan is ook dit advies­gedeelte vrijgesteld van btw. Het adviesgedeelte maakt in dat geval namelijk een essentieel en kenmerkend onderdeel uit van de bemiddelingsdienst. Zonder het adviesgedeelte is bemiddeling/sluiten van een product niet meer mogelijk. Het gaat daarbij om de intentie. Het is niet noodzakelijk dat daadwerkelijk een product wordt gesloten. Echter een intentie is moeilijk objectief controleerbaar te maken. Een duidelijke indicatie van de intentie kan blijken uit een overeenkomst die eventueel op basis van toezichtwetgeving aan de klant aan het begin van het klantcontact verstrekt moet worden. Dat moet uiteraard geen ‘papieren tijger’ zijn.

Eigenlijk moeten alle betrokkenen voor ogen houden dat de aard van de prestatie niet is gewijzigd, maar alleen de wijze van betaling van de tussenpersoon. Ingeval van provisie wordt de tussenpersoon betaald per geslaagde bemiddelingsdienst. Er is dan een product gesloten en is niet ter discussie of een bemiddelingsdienst is verricht. Nu deze koppeling bij provisieloos adviseren is losgelaten, is meer dan voorheen van belang dat het contact met de klant geobjectiveerd wordt.

Samenvatting

Het provisieverbod maakt een hoop los en helaas geeft het ook de nodige onduidelijkheden over enkele fiscale aspecten. Voor enkele zaken (bandbreedte, werkzaamheden voor een lijfrente) heeft de staatssecretaris ver­duidelijkingen en oplossingen aangekondigd. Maar dat is nog te mager als we kijken naar de totale omvang van de fiscale aspecten. En met de deadline van 2013 in het verschiet, is duidelijkheid op alle fronten gewenst. Ook fiscaal!

1) Brief staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer, 9 september 2011, kenmerk AFP2011/559U

2) Brief staatssecretaris van Financiën aan Tweede Kamer, 9 september 2011, kenmerk AFP2011/559U