De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst van de Belastingdienst heeft een standpunt gepubliceerd over de vraag op welke wijze het bedrag van de geruisloze terugstorting van te veel betaalde premies voor een lijfrente in aanmerking wordt genomen onder de Wet rechtsherstel box 3 en de box 3-wetgeving met ingang van 1 januari 2023 (Overbruggingswet box 3).
De kennisgroep geeft aan dat bij een geruisloze terugstorting van te veel betaalde premies (in verband met een pensioentekort) de betaling van deze premies - met terugwerkende kracht - geacht wordt niet te hebben plaatsgevonden. Gevolg is dat het bedrag van de te veel betaalde premies en het daarop behaalde rendement als overige bezittingen worden opgenomen in de rendementsgrondslag van box 3 van de relevante kalenderjaren. Volgens de kennisgroep geldt dit zowel onder de Wet rechtsherstel box 3 als onder de Overbruggingswet box 3.
In de beschouwing geeft de kennisgroep aan dat in de Wet rechtsherstel box 3 en de daaropvolgende Overbruggingswet box 3 voor de bepaling van het voordeel uit sparen en beleggen een onderscheid wordt gemaakt tussen de vermogenscategorieën banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Bij banktegoeden gaat met name om deposito’s als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Bezittingen die niet als banktegoed kwalificeren, moeten als overige bezittingen in box 3 worden aangegeven.
In het Verzamelbesluit Lijfrenten (onderdeel 2.6) heeft de staatssecretaris van Financiën op grond van de hardheidsclausule goedgekeurd dat de uitvoerder van de lijfrente het teveel betaalde bedrag zonder fiscale gevolgen kan terugstorten. Het gaat dan om het deel van het betaalde bedrag dat hoger is dan de aftrekruimte (jaarruimte en/of reserveringsruimte) in het desbetreffende jaar inclusief het daarmee behaalde rendement. Terugstorting kan alleen als de Belastingdienst hiervoor een verklaring heeft afgegeven. Bovendien moet de belastingplichtige het terug te storten bedrag alsnog opnemen in de rendementsgrondslag van box 3 van de relevante jaren en akkoord gaan dat de inspecteur deze belasting indien nodig navordert.
De kennisgroep is van mening dat het bij wijze van fictie aan te geven terug te storten bedrag niet als een banktegoed in box 3 kan worden aangegeven. Reden is dat in de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3 het begrip banktegoeden eng is gedefinieerd. Het terug te storten premiebedrag voldoet niet aan de definitie van een banktegoed. “Daarbij is mede van belang dat het terug te storten bedrag ook het behaalde rendement op de betaalde premie(s) omvat (zie in dit kader ook KG:070:2022:20). Er moet derhalve meer in box 3 worden aangegeven dan enkel de te veel betaalde premies.”
(Kennisgroepen, KG:202:2024:8, 10 april 2024)
Noot:
Dit standpunt doet op zijn minst de wenkbrauwen fronzen. Is het angst voor misbruik? Die angst lijkt toch wat vergezocht. De storting is afkomstig van een bankrekening. In het voorbeeld (hiervoor niet weergegeven) schrijft de Belastingdienst dat ook in het - uitgebreide - standpunt. Het feit dat ook het behaalde rendement wordt terugbetaald, wordt blijkbaar aangegrepen om deze vermogenscomponent te rekenen tot de overige bezittingen. Een te hoge lijfrente(premie)storting wordt op deze manier een wel heel erg duur foutje, gelet op het grote verschil tussen het veronderstelde rendement op banktegoeden enerzijds en het veronderstelde rendement op overige bezittingen anderzijds. Ook een procedure hierover is niet ondenkbaar, zeker als de belastingplichtige geen andere bezettingen dan bankrekeningen heeft.
(juni 2024)