Heffingsmoment bij afkoop lijfrenteverzekering

Een man wil zijn lijfrenteverzekering afkopen. Op 15 november 2011 ondertekent hij het afkoopverzoek en stuurt het aan de verzekeraar. De verzekeraar ontvangt het verzoek - inclusief de benodigde stukken - op 22 november 2011. Het dossier zwerft vervolgens intern enige tijd bij de verzekeraar rond. Uiteindelijk neemt de afdeling uitkeringen op 29 december 2011 het afkoopverzoek in behandeling. De daadwerkelijke betaling van het afkoopbedrag vindt in 2012 plaats.
De inspecteur vindt dat de afkoop in het belastingjaar 2011 heeft plaatsgevonden. Hij corrigeert de aangifte en brengt heffingsrente in rekening. De man is het hier niet mee eens. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur gelijk heeft. De man gaat tegen de uitspraak in beroep.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. In 2011 had de verzekeraar alle stukken compleet en zou tot uitkering van de afkoopwaarde hebben kunnen overgaan. Hiermee deed zich de belaste gebeurtenis voor.  De afkoopsom was “vorderbaar en inbaar”. De man heeft echter in 2012 de afkoopsom “ontvangen”. Het hof oordeelt dat niet de volgorde van de opsomming in de wet bepalend is, maar het vroegste tijdstip waarop één van de in de wet genoemde gebeurtenissen zich voordoet. In het geval van de man was dat het tijdstip waarop de afkoopsom vorderbaar en inbaar werd. De inspecteur krijgt dus gelijk.
(Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden; 16 juni 2015; ECLI:NL:GHARL:2015:4336)

Noot:

De wet noemt een aantal gebeurtenissen, waarbij een uitkering wordt geacht ontvangen te zijn. Bijvoorbeeld het tijdstip waarop een uitkering wordt betaald of het tijdstip waarop een uit te betalen bedrag vorderbaar én inbaar is. Het tijdstip waarop een dergelijke gebeurtenis zich voordoet, is het tijdstip waarop een uitkering (zoals een afkoopsom) belast is. De man in deze uitspraak kon de afkoopsom in 2011 vorderen en (theoretisch) ook innen. Dat tijdstip is dan het fiscale heffingsmoment en niet het tijdstip van feitelijke uitbetaling, welke pas later plaatsvond. Het hof bevestigt met deze uitspraak dat de in de wet genoemde opsomming van genietingstijdstippen geen rangvolgorde kent. Overigens merken wij op dat deze regel in de praktijk vaak minder duidelijk is dan hij lijkt. In de praktijk is er - afhankelijk van de feiten en omstandigheden - nog wel ruimte voor interpretatie. In deze uitspraak is bijvoorbeeld opvallend dat de inspecteur de man voorafgaand aan de correctie de keuze heeft geboden om zelf te kiezen in welk jaar hij de afkoopsom belast wilde laten zijn. Pas nadat de man niet wilde kiezen, heeft de inspecteur zich formeel opgesteld en is tot correctie (met heffingsrente) overgegaan.