Tegelijk met zijn broer ontving een man in 2017 een schenking van zijn vader. De man was op dat moment 43 jaar oud en zijn broer 39 jaar. De schenking bedroeg € 40.000 per persoon. De man heeft de schenking gebruikt om de hypothecaire geldlening voor zijn woning af te lossen.
Net als zijn broer doet de man in zijn aangifte schenkbelasting een beroep op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor verkrijgingen van ouders. In de aangifte heeft de man aangevinkt dat de schenking van de ouder is gebruikt voor de eigen woning.
De inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag schenkbelasting geen rekening gehouden met de vrijstelling. De man heeft na het afgewezen bezwaar beroep aangetekend bij de rechtbank. De man is van mening dat hij minder schenkbelasting hoeft te betalen, omdat zijn broer minder belasting heeft betaald alleen vanwege het feit dat hij jonger is.
De rechtbank geeft aan dat de wetgever op fiscaal gebied in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd. En als dit zo is, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen toch verschillend te behandelen.
Met de vrijstelling voor de eigen woning “heeft de wetgever een oplossing willen bieden voor in de praktijk gesignaleerde problemen met onderwaarde van woningen bij de leeftijdsgroep tot 40 jaar.” Naar de mening van de rechtbank is dit niet evident onredelijk.
De leeftijdsgrens geldt ook voor de verhoogde vrijstelling zonder bestedingsdoel. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze vrijstelling oorspronkelijk een vrijstelling was voor het recht van schenking in het jaar van huwelijk. Via een amendement is dit gewijzigd om deze te kunnen laten toekomen aan alle kinderen. De wetgever was bang voor een budgettair schokeffect en heeft daarom leeftijdsgrenzen ingesteld. De verhoogde vrijstelling strekt er inmiddels toe om een schenking te faciliteren “die tot doel heeft kinderen eenmalige steun te verlenen bij het (ook) in financieel opzicht op eigen benen gaan staan.”
De wetgever heeft hiermee niet haar ruime beoordelingsmarge overschreden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
(Rechtbank Gelderland, 12 oktober 2020, nr. AWB - 20 , 2590, ECLI:NL:RBGEL:2020:5408)
(december 2020)